Voor de toepassing van een belastingverdrag heeft een niet in het verdrag gedefinieerde uitdrukking, de betekenis die daaraan wordt toegekend in het nationale recht van de staat die het verdrag toepast. Indien een definitie van de uitdrukking zowel in het verdrag als de nationale wet ontbreekt, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij (het systeem van) de nationale wet.
Hof Amsterdam boog zich over het in het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten opgenomen begrip ‘belastingjaar’. In het verdrag is opgenomen dat het van toepassing is op belastingjaren die beginnen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op de datum waarop het verdrag in werking was getreden (2 juni 2010). Een advocaat die werkzaam was voor en een belang had in een internationaal advocatenkantoor met als rechtsvorm een (fiscaal transparant) Limited Liability Partnership (LLP) deed een beroep op het verdrag. Hij meende recht te hebben op voorkoming van dubbele belasting voor zijn aandeel in de winst van een vaste inrichting van de LLP in Dubai. Het boekjaar van de LLP liep van 1 mei tot en met 30 april (boekjaar 2010-2011). Tussen de advocaat en de fiscus was in geschil of het verdrag, gelet op de in het verdrag opgenomen inwerkingtredingsbepaling, van toepassing was op de winst van het boekjaar 2010-2011. De rechtbank stelde voorop dat voor de inkomstenbelasting een belastingjaar gelijk is aan een kalenderjaar. Naar het oordeel van de rechtbank was het verdrag van toepassing omdat de winst van de vaste inrichting over het boekjaar 2010-2011 als winst over het kalenderjaar 2011 wordt beschouwd. De aanvang van dit kalenderjaar viel samen met het tijdstip waarop het verdrag van toepassing was. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende op grond van het verdrag recht had op voorkoming van dubbele belasting.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 11 april 2017 (gepubliceerd op 5 juli 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:2577Hof
Geef een reactie