De verkrijging van aandelen in een vastgoed-B.V. is op grond van de wetsgeschiedenis, de strekking van de 'doorkijk-arresten' van de Hoge Raad en de structuur van de Wet op de belastingen in het rechtsverkeer vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Zo besliste Rechtbank Noord-Holland.
Een vader schonk in het jaar 2013 aan zijn dochter 100% van de aandelen in een B.V. Op dat moment behoorde tot het vermogen van de B.V. een vastgoedportefeuille van bijna € 6 miljoen. De tot de portefeuille behorende onroerende zaken waren dienstbaar aan en behoorden tot de onderneming van de B.V. De dochter nam tegelijkertijd met de aandelen alle werkzaamheden van vader over. De rechtbank was het met de inspecteur eens dat belanghebbende de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet kon toepassen op haar verkrijging. De verkrijging was volgens de rechtbank toch vrijgesteld van overdrachtsbelasting vanwege de analoge toepassing van de HR-arresten van 23 februari 2007 en 10 juni 2011 (de 'doorkijk-arresten') op artikel 15, lid 1, onderdeel b, WBR.
Door B.V.-structuur heen kijken
De rechter merkte allereerst op dat in dit geval geen sprake was van een verschil tussen de verkrijging van de tot een IB-onderneming behorende onroerende zaken en de indirecte verkrijging van onroerende zaken door middel van aandelen. De vastgoed B.V. oefende immers een materiele onderneming uit. In tegenstelling tot de casus in de doorkijk-arresten zou met de verkrijging van de vastgoedportefeuille in plaats van aandelen toch zijn voldaan aan alle voorwaarden voor vrijstelling. Want de vastgoedportefeuille was zowel voorafgaand aan de verkrijging als daarna dienstbaar aan en behoorde tot de onderneming van de B.V. De portefeuille behoorde immers juridisch niet tot de onderneming van vader terwijl de bedrijfsvoering daarvan werd voortgezet. Volgens de rechtbank brachten de positie van de vader en de aard van zijn werkzaamheden met zich mee dat de vader als IB-ondernemer een IB-onderneming zou hebben gedreven als de onderneming in de B.V. door hem als eenmanszaak zou zijn geëxploiteerd. Bovendien had belanghebbende de positie en de werkzaamheden van haar vader volledig overgenomen, en ruim drie jaar na de verkrijging voortgezet. De verkrijging van de vastgoedportefeuille door belanghebbende zou, als door de B.V.-structuur wordt heen gekeken, zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De rechtbank verwierp dan ook de stelling van de inspecteur dat de vastgoedportefeuille rechtstreeks moest zijn verkregen van de B.V.
Belangrijke uitspraak voor de praktijk
Deze nog niet gepubliceerde uitspraak is onder de aandacht van onze redactie gebracht door dhr. Ivo van der Zee (Van der Zee Belastingadviespraktijk) en mw. Simone Schrijvers (NBC Lemaire). Dhr. van der Zee heeft deze casus mogen bepleiten voor de Rechtbank in Haarlem op 12 juni jl. Naar verwachting zal de Belastingdienst/staatssecretaris van Financiën (sprong)cassatie instellen tegen deze uitspraak. De enige nog openstaande rechtsvraag is of artikel 15, lid 1, onderdeel b WBR ook geldt voor de overdracht van ouder op kind via schenking van 100% van de aandelen in een vastgoed-B.V., welke bovendien als een materiële onderneming kwalificeert. Zie ook: Ook overdrachtsbelastingvrijstelling bij schenking van aandelen in art. 4 WBR lichaam
Wet: artikel 15, eerste lid, onderdeel b, en artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, WBR 1970
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 26 juni 2017 (gepubliceerd op 10 juli 2017), ECLI:NL:RBNHO:2017:5723
Geef een reactie