Hof Amsterdam besliste na verwijzing door de Hoge Raad dat een schoonmaakbedrijf wist dan wel had moeten weten dat zij indirect deelnam aan btw-fraude toen zij aanspraak maakte op aftrek van voorbelasting. De dga was op grond van praktische ervaring en theoretische kennis bekend met de schoonmaakbranche en op de hoogte van de voor die branche geldende verleggingsregeling.
Het schoonmaakbedrijf in kwestie maakte voor het verrichten van haar werkzaamheden gebruik van de diensten van een uitzendbureau en van onderaannemers. Het bedrijf bracht geen omzetbelasting in rekening bij de opdrachtgevers, omdat het ervan uitging dat de verleggingsregeling moest worden toegepast. De dienstverleners factureerden aan het bedrijf inclusief btw. Het bedrijf bracht de btw-bedragen telkens in aftrek, maar de dienstverleners voldeden deze bedragen niet op aangifte. Het hof kwam op basis van de feiten, waaronder het stelselmatige karakter daarvan, tot het oordeel dat de dienstverleners opzettelijk de verleggingsregeling niet hadden toegepast en te weinig belasting op aangiften hadden voldaan. Er was dus sprake van fraude in de handelsketen in een eerder stadium door de dienstverleners. Volgens het hof wist of had belanghebbende moeten weten dat zij indirect hieraan deelnam. Haar dga was namelijk vanaf de start van de onderneming bekend met de schoonmaakbranche en op de hoogte van de voor die branche geldende verleggingsregeling. Enerzijds door zijn werkzaamheden in de onderneming van zijn vader en anderzijds door de stages/werkzaamheden die hij had verricht bij diverse accountantskantoren. De dga kon niet uitleggen waarom hij in relatie tot zijn opdrachtgevers de verleggingsregeling wel had toegepast, maar niet in relatie tot zijn dienstverleners, terwijl sprake was van aan-en-door prestaties. Volgens het hof was de enige verklaring hiervoor dat de dga op die manier had willen meewerken aan het plegen van de hiervoor geschetste belastingfraude. Onder deze omstandigheden had het schoonmaakbedrijf geen recht op aftrek van voorbelasting. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 11 juli 2017 (gepubliceerd op 19 juli 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:2708)
Geef een reactie