Minister Dijsselbloem van Financiën heeft 13 oktober het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn naar de Tweede Kamer gestuurd.
De vierde anti-witwasrichtlijn wil door middel van het voorschrijven van preventieve maatregelen het witwassen van uit criminaliteit verkregen geld of het aanwenden van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden, met gebruikmaking van het financieel stelsel, aanpakken.
De wijzigingen ten opzichte van de derde richtlijn
De verplichting voor instellingen om een beoordeling van de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme op te stellen en vast te leggen om hun gedragslijnen en procedures ter beperking van deze risico’s op deze beoordeling te kunnen afstemmen en de beoordeling op verzoek aan de toezichthoudende autoriteit te kunnen verstrekken. Bij de beoordeling van de risico’s dient de instelling onder meer rekening te houden met haar cliënten, de landen en geografische regio’s waar de instelling werkzaam is en haar producten en diensten.
De Europese Commissie en de lidstaten zijn verplicht zijn tot het opstellen van een supranationale respectievelijk nationale risicobeoordeling. Deze risicobeoordelingen dienen in de eerste plaats als uitgangspunt voor het ontwikkelen van wet- en regelgeving en beleid ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, maar worden tevens beschikbaar gesteld aan de instellingen. Instellingen dienen met de Europees en nationaal geïdentificeerde risico’s rekening te houden bij het opstellen van hun individuele risicobeoordelingen.
Internationale aanpak
Om de risico’s van witwassen en financieren van terrorisme zo goed mogelijk te bestrijden, streeft de vierde anti-witwasrichtlijn een internationale aanpak na. Dit uit zich onder meer in de verplichting voor instellingen om erop toe te zien dat bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen in derde staten via op het niveau van de groep vastgestelde procedures en maatregelen de bepalingen die gelden uit hoofde van de richtlijn naleven.
UBO
Ook in de definitie van UBO zijn veranderingen aangebracht ten opzichte van de derde richtlijn. Waar voor vennootschappen een percentage aandelen of stemrechten van 25% + 1 werd gezien als toereikend om te kwalificeren als UBO, is dit percentage in de onderhavige richtlijn slechts een indicatie dat de betrokken persoon kwalificeert als UBO. De vierde anti-witwasrichtlijn voegt bovendien toe dat het naast aandelen en stemrechten ook kan gaan om ‘eigendom’ en staat expliciet stil bij de wijze waarop een natuurlijke persoon ook via indirecte eigendom UBO kan zijn.
Ook introduceert de vierde anti-witwasrichtlijn de mogelijkheid om in bepaalde specifieke gevallen een persoon of de personen behorend tot het hoger leidinggevend personeel als UBO aan te merken. Het gaat om de gevallen waarin (a) geen persoon of personen achterhaald kunnen worden die (direct of indirect) via aandelen, stemrecht of eigendom kwalificeren als UBO en ook geen persoon of personen zijn achterhaald die zeggenschap met andere middelen hebben, of (b) om de gevallen waarin twijfel bestaat of de achterhaalde personen daadwerkelijk UBO zijn. Het moet dan wel duidelijk zijn dat alle mogelijke middelen zijn aangewend om de UBO(s) te achterhalen en er mogen geen gronden zijn voor verdenking van witwassen of financieren van terrorisme. Deze laatste twee eisen zijn in de richtlijn opgenomen om te voorkomen dat te gemakkelijk een persoon behorend tot het hoger leidinggevend personeel wordt aangewezen als UBO.
Daarnaast is in de vierde anti-witwasrichtlijn nu ook een definitie opgenomen van de UBO van een trust. Voor juridische entiteiten, waartoe ook stichtingen worden gerekend, en voor juridische constructies die vergelijkbaar zijn met een trust, schrijft de richtlijn voor dat een definitie van de UBO wordt gehanteerd die aansluit bij de UBO-definitie van een trust.
Waar de derde richtlijn nog een onderscheid maakte tussen binnenlandse en buitenlandse politiek prominente personen (PEP), is dat onderscheid in de vierde anti-witwasrichtlijn komen te vervallen: in alle gevallen van transacties of zakelijke relaties met cliënten die als PEP kwalificeren of waarbij de UBO van een cliënt als PEP kwalificeert, dan wel in gevallen waarbij de begunstigde van een levensverzekering of waarbij de UBO van die begunstigde een PEP is, dienen verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen te worden getroffen.
Meer informatie: Wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn 13-10-2017
Geef een reactie