Als een bedrijf een auto vanuit Nederland overbrengt naar het buitenland, heeft het onder voorwaarden recht op een teruggaaf van Nederlandse BPM. Maar dan moet wel Nederlandse BPM ten aanzien van deze auto zijn voldaan.
Een personenauto werd in maart 2008 voor het eerst toegelaten op de openbare weg in het Verenigd Koninkrijk (VK). Toen de eigenaar van de auto naar Nederland verhuisde, bracht hij zijn auto over naar Nederland. Hij hoefde geen Nederlandse BPM te voldoen voor de registratie in het Nederlandse kentekenregister omdat hij gebruik maakte van de verhuisboedelvrijstelling. Na enige tijd ruilde hij bij een B.V. die een autohandel dreef de auto in voor een andere personenauto. Het kenteken van de ingeruilde auto kwam toen op naam van de B.V. te staan. De B.V. beëindigde deze tenaamstelling toen zij in maart 2014 de auto naar Duitsland overbracht. De B.V. verzocht om teruggaaf van BPM. De Belastingdienst weigerde deze teruggaaf te verlenen. De Hoge Raad oordeelde dat dit terecht was, omdat ten aanzien van deze auto nooit Nederlandse BPM was voldaan.
Wet: artikelen 14 en 14a, eerste lid Wet BPM 1992
Besluit: artikel 4, eerste lid Uitv.besl. BPM 1992
Meer informatie: Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2872
Geef een reactie