Een beleidsarm belastingpakket dit jaar. Mr. Arjo van Eijsden, partner bij Ernst & Young Belastingadviseurs LLP geeft een overzicht van onderwerpen die niet in het Belastingplan 2018 zitten, maar toch de aandacht vragen.
Hoewel het geen unieke gebeurtenis is, is het toch niet zo vaak voorgekomen dat een demissionair kabinet een belastingplan moest presenteren. En dit jaar gebeurde dat ook nog eens vlak vóórdat het regeerakkoord van het nieuwe kabinet wordt gepresenteerd, althans als we de Haagse bronnen mogen geloven. Het resultaat was een beleidsarm belastingpakket waarin alleen maatregelen zijn opgenomen die – volgens de inleiding van de Memorie van toelichting bij het Belastingplan 2018 – onontkoombaar waren om per 1 januari 2018 in te voeren. Nu kan daarover uiteraard gediscussieerd worden, maar feit blijft dat het belastingpakket dit jaar wel erg dun was. Daar heb ik overigens alle begrip voor. Het is echt aan een nieuw kabinet om principiële keuzes te maken. Daarom kunnen we het vizier ook beter richten op wat er niet in het belastingplan zit en wat we kunnen verwachten aan fiscale maatregelen in een volgende kabinetsperiode. Hieronder 8 onderwerpen die niet in het belastingpakket 2018 zijn opgenomen, maar niettemin de aandacht vragen.
Aanpassing Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA)
De Wet DBA blijft de gemoederen van zzp-ers en hun opdrachtgevers bezighouden. Eerder heeft het kabinet toegezegd te onderzoeken hoe aan de criteria ‘vrije vervanging’ en ‘gezagsverhouding’ een concretere of andere invulling kan worden gegeven om deze beter te laten aansluiten bij het huidige maatschappelijk beeld van een arbeidsrelatie.
Op 22 mei 2017 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het ambtelijk rapport ‘Onderzoek varianten kwalificatie arbeidsrelatie’ aan de Tweede Kamer aangeboden. In de rapportage wordt een aantal varianten uitgewerkt:
a. handhaven vanaf 1 januari 2018 (waarbij in de regelgeving geen veranderingen optreden);
b. instrument voor het bepalen van de status van een arbeidsrelatie waarmee opdrachtgevers rechtszekerheid kunnen verkrijgen;
c. aanbeveling van de Commissie Boot om uit te gaan van een set indicatoren in de handhaving;
d. variant waarbij de door de Commissie Boot genoemde criteria dienen om een opdrachtgever rechtszekerheid te bieden over de vraag wanneer in ieder geval geen sprake is van een dienstbetrekking;
e. wettelijk vastleggen dat er ook sprake kan zijn van een dienstbetrekking als er geen verplichting is tot het persoonlijk verrichten van arbeid, maar feitelijk wel de arbeid persoonlijk wordt verricht;
f. aanpassen van fictieve dienstbetrekkingen in de werknemersverzekeringen en de loonbelasting;
g. kijken naar sectorale maatwerkoplossingen voor werkenden die buiten de arbeidsovereenkomst vallen maar waarvan het wenselijk wordt geacht dat zij wel een arbeidsovereenkomst hebben;
h. opt-out uit dienstbetrekking voor de bovenkant van de arbeidsmarkt op basis van de binaire criteria duur en tarief;
i. ondernemersverklaring voor een selectieve groep opdrachtnemers die op basis van een aantal strikte criteria vrijwel zeker ondernemer is;
j. in de wet regelen dat de beloning van opdrachtnemers gelijk moet zijn aan die van werknemers.
Het is aan het nieuwe kabinet om met de rapportage aan de slag te gaan, en uiteindelijk een beslissing te nemen over welke variant gekozen gaat worden.
Evaluatie fiscale ondernemersregelingen
De minister van Economische Zaken heeft op 18 mei 2017 een evaluatie van fiscale ondernemersregelingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin is effectiviteit en doelmatigheid van acht regelingen geëvalueerd: zelfstandigenaftrek, kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, startersaftrek, startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid, willekeurige afschrijving starters, fiscale oudedagsreserve, meewerkaftrek en MKB-winstvrijstelling.
Uit de evaluatie blijkt onder andere dat de administratieve lasten van ondernemers deels bepaald worden door het urencriterium, omdat voor veel regelingen een administratie van de gewerkte uren moet worden bijgehouden. Uit eerder onderzoek is overigens ook al gebleken dat het urencriterium vaak een knelpunt is. Daarnaast geldt voor de investeringsgerelateerde regelingen dat investeringen gemotiveerd moeten worden om te bezien welke investeringen voor een dergelijke regeling in aanmerking komen. Hierover kan discussie ontstaan met de Belastingdienst.
Op dit moment ligt er geen concreet wetsvoorstel of voornemen om de fiscale ondernemersregelingen aan te passen. Het kan echter niet worden uitgesloten dat de evaluatie daartoe aanleiding geeft. Ik ben benieuwd of het nieuwe kabinet met dit onderwerp daadwerkelijk aan de slag gaat.
Verbreding grondslag en verlaging tarief vennootschapsbelasting
Op 24 januari 2017 heeft de Tweede Kamer een aantal moties aangenomen die waren ingediend bij het debat over belastingontwijking. In één van die moties wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om de grondslag van de vennootschapsbelasting te verbreden en bij de terugsluis van de opbrengsten het evenwichtiger maken van de fiscale behandeling van eigen en vreemd vermogen mee te nemen.
In de motie is verzocht om dit mee te nemen in het Belastingplan 2018. Dat is niet gebeurd. Wel wordt hieraan gerefereerd in de brief (over fiscale moties en toezeggingen) die op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is gestuurd, waarin de link wordt gelegd met de earnings-strippingmaatregel in ATAD 1.
Verder is er de laatste maanden veel discussie geweest over een verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting. Zowel staatssecretaris Wiebes als minister Dijsselbloem hebben zich daarover al in positieve zin uitgelaten. Hoewel dit een politiek gevoelig punt is, kan zeker niet uitgesloten worden dat het nieuwe kabinet een tariefsverlaging zal aankondigen.
Herziening btw-aftrek op kosten van kostbare diensten
Per 1 januari 2018 moet de btw-aftrek op kosten van zogenoemde kostbare diensten worden herzien. Dat is althans het plan van het kabinet. Onder kostbare diensten worden (investerings)diensten verstaan die aan een ondernemer worden verricht en door die ondernemer over langere tijd binnen zijn onderneming worden gebruikt. Deze diensten worden doorgaans op de balans geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.
Blijkens de voorgestelde wijzigingen zullen per 1 januari 2018 kostbare diensten voor de aftrek van btw op dezelfde manier moeten worden behandeld als (vaste) investeringsgoederen. De aftrek van btw op de aankoop van diensten die betrekking hebben op onroerende zaken, wordt dan maximaal tien jaar getoetst. Voor de aftrek van de btw op aankoop van overige investeringsdiensten wordt dat maximaal vijf jaar. Waar het werkelijke gebruik (belast en/of vrijgesteld) in deze latere herzieningsjaren meer dan 10% afwijkt van het oorspronkelijke gebruik in het eerste boekjaar, moet – net als nu bij investeringsgoederen – de in aftrek gebrachte btw worden herzien.
Het plan is eerder ter internetconsultatie aangeboden. Het zat echter – verrassend genoeg – niet in het pakket Belastingplan 2018. Ongetwijfeld zal het nieuwe kabinet dit voorstel alsnog indienen.
Aanpassing van de 30%-regeling
Op 13 juni 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën het rapport ‘Evaluatie 30%-regeling’ aan de Tweede Kamer aangeboden. De 30%-regeling is een forfaitaire belastingvrije vergoeding voor kosten die buitenlandse werknemers maken als gevolg van hun tewerkstelling in Nederland. Maximaal 30% van het loon is belastingvrij.
Eerdere kritiek van de Algemene Rekenkamer leidde in 2016 tot een Kamermotie waarin het kabinet werd opgeroepen de noodzaak van de 30%-regeling te heroverwegen. Het evaluatierapport kan mogelijk dienen als vertrekpunt voor aanpassing van de 30%-regeling. In het rapport worden de volgende voorstellen gedaan:
- verkorting van de looptijd van acht jaar naar vijf of zes jaar;
- vergroten van de 150 km-grens;
- verlaging van het 30%-forfait bij inkomens boven € 100.000.
Op dit moment ligt er geen concreet wetsvoorstel of is er een concreet voornemen om de 30%-regeling aan te passen. Het is zeker niet uitgesloten dat het nieuwe kabinet concrete voorstellen tot wijziging zal doen.
Aanpassing vermogensrendementsheffing (box 3)
Het huidige systeem van de box 3-heffing staat ter discussie omdat het forfaitaire rendement in de perceptie van veel belastingbetalers niet aansluit bij het werkelijke rendement. Om hieraan tegemoet te komen, is het forfaitair rendement vanaf 2017 aangepast. De vraag blijft echter of een andere wijze van heffing over vermogen die meer aansluit bij het werkelijk behaalde rendement niet de voorkeur heeft.
De staatssecretaris van Financiën heeft op 22 september 2016 (vlak na Prinsjesdag vorig jaar) de voortgangsrapportage ‘Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement’ gepubliceerd. Als vervolg daarop heeft de staatssecretaris op 9 juni 2017 het ‘Keuzedocument box 3’ aan de Tweede Kamer aangeboden. Het keuzedocument bevat extra informatie over de volgende varianten:
- een vermogensaanwasbelasting;
- een vermogenswinstbelasting;
- een forfaitaire heffing over een individuele vermogensmix;
- mogelijkheden om binnen het huidige forfaitaire systeem tegemoet te komen aan de door burgers gepercipieerde onrechtvaardigheid.
De belangrijkste conclusie is dat de eerste drie varianten gezien de complexiteit en de verregaande gevolgen voor burgers, financiële instellingen en de Belastingdienst voor de uitvoering structureel problematisch zijn.
Op dit moment ligt er geen concreet wetsvoorstel om de box 3-heffing aan te passen. De informatie uit de voortgangsrapportage en keuzedocument kan volgens de staatssecretaris behulpzaam zijn bij het maken van een keuze door een nieuw kabinet voor een heffing over het inkomen uit vermogen die beter aansluit bij de werkelijk behaalde rendementen.
Ruimere aftrek voor buitenlandse belastingplichtigen
Buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van de EU, de EER, Zwitserland of de BES-eilanden en die voor meer dan 90% van hun inkomen aan de Nederlandse loon- of inkomstenbelasting zijn onderworpen, hebben recht op dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als binnenlandse belastingplichtigen. Uit een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie blijkt dat die 90%-grens thans niet meer houdbaar is. De wet zal op dit punt aangepast moeten worden. Ongetwijfeld zal het nieuwe kabinet hiertoe een wetsvoorstel indienen.
Uitbreiden gemeentelijk belastinggebied
Op 16 september 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën tegelijk met het Belastingplan 2015 zijn ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ naar de Tweede Kamer gestuurd.
De staatssecretaris heeft geconstateerd dat gemeenten na verschillende decentralisaties een grotere rol hebben gekregen. Daarbij past volgens hem meer ruimte voor gemeenten om zelf belastingen te heffen. Een verruiming van het decentrale belastinggebied komt volgens de staatssecretaris ook tegemoet aan een reeks van aanbevelingen op dit terrein.
Op 24 juni 2016 hebben de staatssecretaris en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninklijkrelaties een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de hervorming van het gemeentelijk belastinggebied. De brief schetst eerst een aantal overwegingen die een rol spelen bij een hervorming van de gemeentebelastingen. Vervolgens worden bouwstenen gepresenteerd hoe zo'n hervorming vormgegeven zou kunnen worden en wat de uitkomsten daarvan zijn. De belangrijkste onderdelen uit de brief zijn de schuif (genoemd wordt een bedrag van € 4 miljard) van de inkomstenbelasting naar gemeentebelastingen, de introductie van twee brede heffingen (de herinvoering van de Onroerende Zaak Belasting (OZB) voor gebruikers van woningen en een ingezetenenheffing) en het afschaffen van kleine gemeentelijke belastingen.
Op dit moment ligt er geen concreet wetsvoorstel. Een wetsvoorstel over en de uitvoering van de hervorming van de gemeentebelastingen worden overgelaten aan het volgend kabinet.
Belastingherziening?
Ik realiseer mij dat deze lijst met talloze andere onderwerpen is aan te vullen. Zo wordt in de media gespeculeerd over de verhoging van het lage tarief in de omzetbelasting. Of misschien wordt het lage tarief zelfs helemaal afgeschaft. Verder is niet uit te sluiten dat in de inkomstenbelasting een vlaktaks wordt geïntroduceerd. En een verschuiving van de directe naar de indirecte belastingen is ook een fiscale wijziging die door velen als wenselijk wordt ervaren. Kortom, op fiscaal terrein is er genoeg te doen door een volgend kabinet. Sterker, de roep om het belastingstelsel te herzien is groter dan ooit. Tijd voor actie dus. Ik kijk uit naar het regeerakkoord!
Geef een reactie