Als een boetebeschikking in het geding is in een verzetprocedure en de rechtbank het verzet ongegrond wil verklaren, moet zij nagaan of ze de belanghebbende moet uitnodigen om deze ter zitting te horen aldus de Hoge Raad.
In deze zaak verklaarde Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beroep inzake een opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en de daarbij gegeven boetebeschikking niet-ontvankelijk. De belanghebbende kwam hiertegen in verzet, maar de rechtbank verklaarde het verzet ongegrond zonder de belanghebbende te hebben gehoord. De Hoge Raad merkt op dat het beroep ook ziet op de opgelegde boete. De rechtbank had daarom moeten onderzoeken of zij de procespartij ambtshalve had moeten uitnodigen om op de zitting te worden gehoord naar aanleiding van zijn verzet (zie ook HR-arrest van 3 juni 2016). Het is niet duidelijk of de rechtbank dit onderzoek heeft verricht en ook blijkt niet dat de belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om te worden gehoord over het verzet. De beslissing van de rechtbank om de belanghebbende niet uit te nodigen om te worden gehoord op een zitting berust volgens de Hoge Raad daarom op een onjuiste rechtsopvatting of vraagt om een nadere motivering. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het geding naar Rechtbank Gelderland voor een verdere behandeling van het verzet.
Wet: artikel 8:55 Awb
Meer informatie: Hoge Raad 8 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2261
Geef een reactie