In een recente zaak voor Hof Den Haag wist een aanmerkelijkbelanghoudster aannemelijk te maken dat de overdrachtsprijs van de aandelen die zij had verkocht lager was dan de overeengekomen verkoopprijs. De koper was namelijk de koopsom onder onzakelijke voorwaarden schuldig gebleven.
De zaak betrof een vrouw die haar aanmerkelijk belang (ab) in een B.V. had verkocht aan haar zoon voor ruim € 1,2 miljoen. De bezittingen van de B.V. bestonden vrijwel geheel uit een vordering op een andere B.V. waarvan de zoon indirect alle aandelen bezat. De zoon bleef de koopsom schuldig tegen een rente van 3% per jaar. Omdat geen aflossingsschema was opgesteld en de zoon geen zekerheid had gesteld, was het hof het met de vrouw eens dat de waarde van de tegenprestatie lager was dan de verkoopprijs. De fiscus moest daarom een lagere overdrachtsprijs in aanmerking nemen bij het berekenen van het belaste vervreemdingsvoordeel. Maar het hof wees ook het primaire standpunt van de vrouw, dat de vordering nog geen € 300.000 waard was, af. De B.V. van de zoon was na zijn overlijden wel failliet gegaan, maar dat was al vijf jaar na de aandelenverkoop. Op het moment van de aandelenverkoop was de financiële positie van zijn B.V goed. Daarom stelde het hof zelf het bedrag van de overdrachtsprijs op € 750.000.
Wet: artikelen 4.20 en 4.22 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 12 september 2017 (gepubliceerd 13 september 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:2610
Geef een reactie