Als een voorlopige aanslag net vóór 1 juli wordt vastgesteld maar wordt gedagtekend net nà 1 juli, is belastingrente verschuldigd. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan dan niet slagen volgens de Hoge Raad. Met een commentaar van mr. Jeannette van der Vegt.
Op 19 juni 2014 verzocht een B.V. om een nadere voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor 2013 naar een belastbaar bedrag van bijna € 45,9 miljoen. Daarop informeerde de inspecteur de B.V. op 28 juni 2014 dat deze was vastgesteld. Deze aanslag werd echter opgelegd met dagtekening 5 juli 2014, waarbij € 15.509 aan belastingrente in rekening werd gebracht. Op grond van de wettelijke bepalingen terecht volgens Rechtbank Den Haag. Onterecht volgens de B.V., aangezien de voorlopige aanslag materieel vóór 1 juli 2014 was opgelegd. De Hoge Raad gaat hier niet in mee en wijst erop dat de wetgever er vanuit gaat dat aanslagbiljetten geen eerdere dagtekening dragen dan die van het tijdstip van de verzending. In de praktijk wordt het aanslagbiljet gedagtekend enkele dagen na de verzenddatum. De wetgever heeft bovendien voor aanslagen die op verzoek worden opgelegd wettelijke regelingen getroffen om de belastingrente te beperken. Dit is in het algemeen in het belang van de belastingplichtige en het evenredigheidsbeginsel brengt niet mee dat de inspecteur hierin onderscheid moet maken al naargelang de daaruit voor de belastingplichtige voortvloeiende voor- en nadelen. De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening had gebracht.
Reactie mr. Jeannette van der Vegt
Taxence vroeg mr. Jeannette van der Vegt, werkzaam bij het Tax Knowledge Center en in de fiscale procespraktijk van Meijburg & Co om een reactie.
‘Onder het systeem van de heffingsrente heeft de Hoge Raad een beperkt aantal keer geoordeeld dat het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel meebrengt dat de heffingsrente moest worden beperkt dan wel niet kon worden berekend. Het huidige systeem van de belastingrente is deels een codificatie van een van die arresten, namelijk dat van 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524 en de daaropvolgende rechtspraak. De gedachte is dat er geen belastingrente is verschuldigd als de belastingplichtige tijdig een verzoek doet tot het opleggen of herzien van een voorlopige aanslag of als hij tijdig aangifte doet. Verder wordt de belastingrente beperkt als de reactie van de inspecteur op een dergelijk verzoek of een dergelijke aangifte te laat is of uitblijft.
In dit geval had belanghebbende pas na 1 mei 2014, namelijk op 19 juni 2014, een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2013 gedaan. De daaropvolgende voorlopige aanslag werd opgelegd met dagtekening 5 juli 2014. Volgens het wettelijke systeem wordt daar dan belastingrente op berekend en wel vanaf 1 juli tot zes weken na dagtekening. Met een percentage van 8,25% voor de vennootschapsbelasting in 2014 loopt dat wel op. Het maakte volgens de Hoge Raad niet uit dat belanghebbende al voor 1 juli 2014 elektronisch bericht kreeg over de vaststelling van de herziene voorlopige aanslag. De dagtekening blijft die op het aanslagbiljet en dat is het aanknopingspunt. Kortom, de Hoge Raad ziet hier geen aanleiding om op grond van het zorgvuldigheids- of evenredigheidsbeginsel in te grijpen. Daarbij speelt een rol dat de praktijk van een latere dagtekening van het aanslagbiljet ook voordelen kent voor belastingplichtigen. Voor de praktijk is duidelijk dat tijdige en accurate verzoeken om herziening van de voorlopige aanslag van groot belang zijn. Alleen op die manier kan de belastingrente worden beperkt.’
Binnenkort is het uitgebreide commentaar van mr. Jeannette van der Vegt te lezen in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: artikelen 27 Wet VPB 1969 en artikel 30f e.v. AWR
Meer informatie: Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126
Geef een reactie