Hof Den Haag oordeelt dat de verhuurderheffing niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat met de verhuurderheffing een legitiem doel in het algemeen belang wordt nagestreefd.
Een B.V. had 57 huurwoningen in bezit in 2014. Hiervoor was zij verhuurderheffing verschuldigd. In geschil was primair de verschuldigdheid van verhuurderheffing en subsidiair de verhoging van de verhuurderheffing in 2014. Hof Den Haag oordeelde dat de verhuurderheffing niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
Woningcorporaties
De B.V. vond dat zij ten onrechte gelijk werd gesteld met woningcorporaties. Volgens de B.V. had de wetgever bij invoering van de verhuurderheffing alleen het oog gehad op woningcorporaties. Dat was niet zo. Uit de parlementaire geschiedenis van de verhuurderheffing blijkt dat de verschillen tussen particuliere verhuurders en woningcorporaties in de loop van de tijd is verminderd. Het hof weerlegde ook het standpunt van de B.V. dat de in de verhuurderheffing ingebouwde heffingsvermindering alleen op corporaties van toepassing zou zijn. Uit de overzichten van de inspecteur bleek dat ook particuliere verhuurders heffingsverminderingen hadden ontvangen.
Ook kon de B.V. niet aantonen dat bepaalde buitenlandse samenwerkingsverbanden met meer dan 10 huurwoningen buiten de heffing zouden vallen. Het beroep op een ongeoorloofde en ongelijke behandeling van de B.V. voor de verhuurderheffing verwierp het hof dan ook. De B.V. was ook van mening dat de verhuurderheffing een onterechte inbreuk vormde op het ongestoorde genot van eigendom. Hiervoor waren legitieme argumenten aanwezig, zoals het genereren van inkomsten voor de overheid en het doel de woningmarkt beter te laten functioneren via een evenwichtig pakket maatregelen voor zowel het koop- als huursegment. Er was ook geen strijd met het proportionaliteitsbeginsel. Het subsidiaire standpunt van de B.V. verwierp het hof ook. De B.V. kon niet aantonen dat de wettelijke verminderingsregeling alleen zag op woningcorporaties. Het hoger beroep door de B.V. verklaarde het hof ongegrond.
Wet: Art. 1.7 Wmw, art. 14 EVRM en art. 26 IVBPR
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 12 december 2017 (gepubliceerd op 14 december 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:3550
Geef een reactie