Als een buitenlands lichaam via een volstrekt kunstmatige constructie een belang houdt in een Nederlands lichaam, zonder dat dit belang als ondernemingsvermogen kwalificeert, zijn de dividenden uit Nederland belast.
Hof Den Haag kwam tot dit oordeel in een zaak waarin Rechtbank Den Haag eerder de belanghebbende B.V. in het gelijk stelde. Zie ‘Zetelverplaatsing naar buitenland niet bedoeld om belasting te ontgaan’ voor de feiten van deze zaak. Hof Den Haag vond dat de B.V. het belang in een Nederlandse holding wel hield om zo de heffing van inkomsten- en dividendbelasting bij een buitenlandse aandeelhouder te ontgaan. Het hof wees erop dat men het ontgaansmotief doorlopend moet toetsen. De toetsing vindt steeds plaats wanneer een voordeel uit een aanmerkelijk belang in een Nederlandse vennootschap opkomt. Verder oordeelde het hof dat sprake was van een volstrekt kunstmatige constructie. De B.V. voldeed niet aan de substance-eisen en verrichtte onvoldoende economische activiteiten.
Geen ondernemingsvermogen
Dit alles zou nog geen probleem voor de B.V. opleveren als haar aanmerkelijk belang in de holding tot haar ondernemingsvermogen behoorde. Dit was echter niet het geval, zo stelde het hof vast. Gezien de functie en activiteiten van zowel de holding als de B.V. viel geen hoger rendement te verwachten dan bij normaal vermogensbeheer. Het hof concludeerde dat de B.V. het belang in de holding als belegging aanhield. Dit belang kwalificeerde daarom niet als ondernemingsvermogen. Het hof oordeelde dat de B.V. een buitenlands belastingplichtige was en dat de Nederlandse fiscus op grond van het belastingverdrag een bronheffing van 15% mocht toepassen.
Wet: artikel 17, derde lid, onderdeel b Wet Vpb 1969 en artikelen 4.12, onderdeel a en 7.5, eerste lid Wet IB 2001
Verdrag: artikel 10, tweede lid Verdrag NL-Zwitserland
Meer informatie: Hof Den Haag 5 december 2017 (gepubliceerd 12 december 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:3518
Geef een reactie