Ook een niet in Nederland belaste omzet die een houdstermaatschappij in haar aangifte aangeeft, kan als vergoeding voor verrichte economische prestaties worden beschouwd. Het is dan aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat, ondanks het feit dat er daadwerkelijk omzet is verantwoord in de aangifte, geen sprake is van ondernemerschap.
Een B.V. meende dat zij vanaf het jaar 2011 als ondernemer voor de omzetbelasting moest worden aangemerkt omdat zij een moeiende holding is. Ook verstrekt zij hoge financieringen aan dochtervennootschappen tegen rentevergoeding, ondersteunt en financiert niet-deelnemingen en voert het beheer over een pensioentoezegging van een van haar deelnemingen aan haar dga. De B.V. kreeg kort na een boekenonderzoek naheffingsaanslagen over de jaren 2011 en 2013 opgelegd. Volgens de inspecteur was er geen sprake van ondernemerschap voor de omzetbelasting. De B.V. had geen werknemers in dienst en factureerde geen management fee. Daarnaast bleek nergens uit dat de B.V. prestaties aan derden had verricht. De rechtbank stelde voorop dat een houdstermaatschappij kwalificeert als btw-ondernemer wanneer zij zich mengt in het beheer van haar deelnemingen en daarvoor een vergoeding ontvangt. De B.V. had voor 2011 niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake was. De naheffingsaanslag over 2011 was daarom terecht opgelegd.
Vergoeding voor managementactiviteiten
In 2013 had de B.V. in haar aangifte een niet in Nederland belaste omzet van € 215.651 vermeld. Tijdens de zitting verklaarde de B.V. dat deze aangegeven omzet vermoedelijk een vergoeding was voor in het buitenland verrichtte managementactiviteiten. Deze hield verband met de verkoop van een deelneming en de verplichting om voor de koper nog een aantal werkzaamheden uit te voeren. De bewijslast dat het aangegeven bedrag niet kon worden beschouwd als vergoeding voor verrichte economische prestaties, en dat daarom geen recht bestond op aftrek van voorbelasting, rustte op de inspecteur. Maar de inspecteur wist niet aannemelijk te maken dat geen sprake was van ondernemerschap. De naheffingsaanslag voor 2013 kon om die reden niet in stand blijven.
Wet: artikelen 7 en 37 van de Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 26 juli 2017 (gepubliceerd op 30 augustus2017), ECLI:NL:RBNHO:2017:7317
Geef een reactie