In beginsel heeft een belastingplichtige het recht om vooraf te worden gehoord als de Belastingdienst hem een navorderingsaanslag inkomstenbelasting wil opleggen. De fiscus mag zo’n horing achterwege laten als een gegronde vrees voor verduistering bestaat.
Zo was een man aandeelhouder van een holding die een groot deel van haar omzet bewust buiten haar boekhouding en reguliere btw-aangiften had gehouden. De inspecteur meende dat de winst die met deze zwarte omzet was gemoeid aan de dga was uitgekeerd. De fiscus legde de man navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op over deze winstuitkering zonder hem vooraf te horen.
Geld overgeboekt
Volgens Hof Amsterdam kon deze schending van het verdedigingsbeginsel zonder gevolgen blijven. Bij het opleggen van de navorderingsaanslagen mocht de inspecteur ervan uitgaan dat de man mogelijk de inning van de belasting zou frustreren. Dit vermoeden was gerechtvaardigd doordat de man had geprobeerd zijn managementvergoeding met terugwerkende kracht te verhogen. Daarnaast had hij geld van een bankrekening, waarop geen beslag was gelegd, overgeboekt naar de rekening van een vriend. Op zijn verzoek had die vriend weer het bedrag overgemaakt naar een familielid van de dga, die het bedrag contant opnam en ter beschikking had gesteld aan de dga. De man ging in cassatie, maar de Hoge Raad was het eens met de hofuitspraak.
Wet: artikelen 10, eerste lid, onderdeel b IW 1990
Meer informatie: Hoge Raad 11 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:1631
Geef een reactie