Het financieren van een beginnend ondernemer is een bedrijfsvreemde activiteit voor een eenmanszaak die vastgoed exploiteert. De lening aan een starter zal daarom in beginsel niet behoren tot het ondernemingsvermogen van zo’n eenmanszaak.
Een man dreef een eenmanszaak. De activiteiten van de eenmanszaak bestonden uit de verhuur van onroerend goed (niet van woonruimte), handel in eigen onroerend goed en verhuur van overige woonruimte. De man verstrekte een lening aan een vriend van zijn neef. Deze schuldenaar gebruikte het geleende geld ten behoeve van zijn eigen pas opgestarte onderneming, een kledingwinkel. Toen de schuldenaar de lening niet afloste, was de vraag of de man de waardedaling van zijn fiscale winst kon aftrekken. Hof Arnhem-Leeuwarden vond dat de lening niet binnen de normale bedrijfsuitoefening had plaatsgevonden. De eenmanszaak verhuurde vastgoed en had verder geen andere leningen verstrekt aan startende ondernemers. In de leningsovereenkomst was ook de term ‘Agaathlening’ gebruikt, wat wees op een box 3-vordering. De lening kwalificeerde evenmin als een tijdelijke belegging van overtollige liquide middelen. Daarvoor kleefde namelijk te veel risico aan de belegging. Het hof oordeelde dat de lening geen ondernemingsvermogen was, maar bij de schuldeiser in box 3 viel.
Wet: artikelen 3.8 en 5.3, tweede lid, onderdeel f Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 augustus 2017 (gepubliceerd 18 augustus 2017), ECLI:NL:GHARL:2017:6777
Geef een reactie