De nationale wetgever kan twijfelpunten van een belastingverdrag oplossen door middel van een besluit. Maar is het geschilpunt al opgelost door de hoogste nationale belastingrechter, dan is er geen ruimte om met een nationaal besluit een verdrag uit te leggen.
Zo hebben de hoogste fiscale autoriteiten van Nederland en Duitsland overleg gevoerd over de verdeling van heffingsbevoegdheid ten aanzien van aan werknemers betaalde afkoopsommen. Dit overleg heeft geleid tot de publicatie van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 14 november 2007. Op grond van dit besluit verleende de inspecteur aan een werknemer een lagere vrijstelling van belasting over een ontslagvergoeding. In Duitsland werd namelijk geen belasting geheven over de ontslagvergoeding. De werknemer ging in beroep tegen de berekening van de vrijstelling door de Belastingdienst. De belastingrechters oordeelden steeds dat de regels van het besluit de verdeling van de heffingsbevoegdheid volgens het verdrag wijzigden. Dit was niet toegestaan. Ook Advocaat-Generaal Wattel kwam tot de conclusie dat het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond moest worden verklaard (zie: Nederlands-Duits besluit strandt op rechtszekerheidsbeginsel).
Geen twijfelgeval
De Hoge Raad heeft dit advies opgevolgd. Het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland bevatte wel een delegatiebepaling, maar dit gold alleen voor twijfelgevallen. De zaak voor de Hoge Raad betrof geen twijfelgeval, omdat de hoogste belastingrechter al een oordeel had gegeven over de vragen van uitleg van de desbetreffende verdragsartikelen. En volgens deze rechtspraak tastte het achterwege blijven van Duitse heffing over de ontslagvergoeding de vrijstelling niet aan.
Verdrag: artikel 25, tweede lid Verdrag NL-Duitsland 1959 (tot 1 december 2015)
Meer informatie: Hoge Raad 6 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:6
Geef een reactie