De bevoegdheid tot onbeperkte navordering van erfbelasting over verzwegen buitenlands vermogen (artikel 66 lid 3 SW) bestaat alleen voor situaties waarin de navorderingsbevoegdheid per 1 januari 2012 nog niet was vervallen.
In deze zaak legde de inspecteur een erfgenaam in 2014 een navorderingsaanslag successierecht op van ruim € 100.000 voor vererfd buitenlands vermogen dat niet in de aangifte successierecht in 1999 was vermeld. Naar de mening van de staatssecretaris van Financiën was dit mogelijk op basis van het nieuwe lid 3 van artikel 66 SW op grond waarvan per 2012 géén wettelijke verjaring meer geldt van de navorderingsbevoegdheid voor erfbelasting ter zake van later bekend geworden buitenlands vermogen. Volgens de erfgenaam had de inspecteur dit recht niet omdat de verjaringstermijn van twaalf jaar (die gold tot 2012) ten aanzien van verzwegen buitenlands vermogen al was verstreken vóór inwerkingtreding van het nieuwe lid 3. Eerder stelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de erfgenaam in het gelijk. Advocaat-Generaal IJzerman adviseerde de Hoge Raad ook het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond te verklaren. Het algemene uitgangspunt volgens de A-G is dat wetswijzigingen betrekking hebben op bestaande en toekomstige gevallen. Een bepaald wettelijk overgangsrecht kan inhouden dat al verjaarde gevallen alsnog herleven, maar dan moet de wetgever dat gevolg expliciet hebben vastgelegd. Daarvan was hier geen sprake. De tekst van artikel 66 lid 3 SW ziet op een navorderingsbevoegdheid die ten tijde van de inwerkingtreding van de wetswijziging nog bestond. Als de navorderingsbevoegdheid al eerder is vervallen, wordt die situatie niet gedekt door de nieuwe wettekst, aldus de A-G.
Wet: artikel 66 lid 3 SW (tekst 2017), artikel 66 SW (geldig tot 2012)
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 15 december 2016 (gepubliceerd 13 januari 2017), ECLI:NL:PHR:2016:1350
Geef een reactie