Voor aanwezigheid van een objectieve voordeelsverwachting is meer nodig dan een geringe omzet. Het feit dat het UWV de activiteiten faciliteerde, kon de verkoper niet redden.
In december 2009 begon een man als verkoper van autoaccessoires, de eerste periode gefaciliteerd vanuit het UWV. In augustus 2010 legde hij deze werkzaamheden stil omdat hij een dienstbetrekking aanvaardde. Volgens de inspecteur was ten aanzien van de verkoopactiviteiten geen sprake van een bron van inkomen en daarom corrigeerde hij de (negatieve) belastbare winst uit onderneming zoals de verkoper die in zijn aangifte inkomstenbelasting 2010 had opgevoerd. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was het met de inspecteur eens. In de periode van de verkoopwerkzaamheden had slechts één betaalde transactie plaatsgevonden, die een geringe omzet met zich had gebracht. Verder bleek uit niets dat de man had onderzocht in hoeverre hij omzet kon behalen, dan wel welke kosten hij moest maken om voldoende omzet te kunnen halen. Een ondernemingsplan zou zijn opgesteld maar werd niet overlegd, dus kon niet gecontroleerd worden in hoeverre dit plan reëel was. Volgens het hof kon men daarom niet redelijkerwijs verwachten dat de man met de activiteiten als verkoper van autoaccessoires voordeel kon behalen. De facilitering door het UWV leidde niet tot een ander oordeel. Ook feiten en omstandigheden vanaf het jaar 2011 wierpen geen ander licht op de objectieve voordeelsverwachting. De activiteiten vormden voor de verkoper in 2010 geen bron van inkomen.
Wet: artikel 3.2 Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 december 2016 (gepubliceerd 13 januari 2017), ECLI:NL:GHARL:2016:10571
Geef een reactie