Door de wijze waarop een piloot en zijn enige opdrachtgever invulling hadden gegeven aan de bemiddelingsovereenkomst die tussen hen was afgesloten, was volgens Rechtbank Gelderland sprake van een gezagsverhouding.
De piloot in kwestie fungeerde in 2011 als gezagvoerder van passagiersvliegtuigen van het model Boeing 737. Hij voerde op basis van een bemiddelingsovereenkomst vluchten uit voor een vliegtuigmaatschappij. Hij stelde dat zijn inkomsten voor de werkzaamheden als piloot aan te merken waren als winst uit onderneming, maar kon deze stelling niet onderbouwen. Hij had in 2011 slechts één opdrachtgever voor wie hij alle werkzaamheden uitvoerde bij één vliegtuigmaatschappij. Verder bestond de overeenkomst nagenoeg geheel uit verplichtingen waaraan hij moest voldoen. Die verplichtingen wezen eerder in de richting van een gezagsverhouding dan in de richting van zelfstandig ondernemerschap. Belanghebbende liep ook geen ondernemers- en debiteurenrisico. Hij stond niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, had geen reclame gemaakt en was niet op zoek gegaan naar andere opdrachtgevers. Van investering in bedrijfsmiddelen was ook geen sprake. Zijn vliegbrevet kon niet worden gezien als bedrijfsmiddel. Al deze feiten en omstandigheden brachten de rechter tot het oordeel dat de bemiddelingsovereenkomst de basis vormde voor de arbeidsovereenkomst. De inspecteur had dus terecht vastgesteld dat belanghebbende loon uit dienstbetrekking genoot.
Wet: artikelen 3.2, 3.5, 3.8 en 3.80 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 17 januari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:224
Geef een reactie