Onder bepaalde omstandigheden hoeft de Belastingdienst niet aan te sluiten bij de contractuele bepalingen die twee partijen zijn overeengekomen. De Hoge Raad maakt echter duidelijk dat de inspecteur zijn standpunt goed moet kunnen motiveren. Hij moet aannemelijk maken dat sprake is van misbruik of dat de facturen de waarheid niet weergeven.
In een beroepsprocedure door een autobedrijf (zie: ‘Levering vereist contact met leverancier') had Hof Amsterdam onvoldoende gemotiveerd waarom de fiscus mocht voorbijgaan aan de uitgereikte facturen. Als de inspecteur facturen wil negeren omdat sprake is van misbruik, is het essentieel om vast te stellen dat het wezenlijke doel van de constructie alleen bestond uit het verkrijgen van een fiscaal voordeel. Uit de zijn uitspraak bleek niet dat het hof tot deze conclusie was gekomen.
Niet waarheidsgetrouwe facturen
Als het hof had geoordeeld dat de facturen niet waarheidsgetrouw waren opgesteld omdat tussen de belanghebbende en de leverancier in werkelijkheid geen overeenkomsten waren gesloten waardoor een leveringsplicht was ontstaan, was dit oordeel ook onvoldoende gemotiveerd. Bij het oordeel dat feitelijk geen levering heeft plaatsgevonden, is niet doorslaggevend of:
- de afnemer het (volledige) economische belang bij de auto’s verkreeg of dat hij bij de inkoop en de verkoop van de goederen feitelijk zelf rechtstreeks contacten met de leverancier en/of de diverse afnemers onderhield; en
- de partijen de desbetreffende overeenkomsten sloten omdat de ene afnemer niet maar de belanghebbende wel over de financiële middelen beschikte om de goederen te kopen en te verkopen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten controleren of de Belastingdienst aannemelijk had gemaakt dat de leverancier tegenover de afnemer geen overdrachtshandeling had verricht die de afnemer in staat stelde (op enig moment) als eigenaar over de goederen te beschikken. De Hoge Raad verwees de zaak daarom door naar Hof Den Bosch om een en ander nader te onderzoeken.
Wet: artikel 3, eerste lid, onderdeel a en vierde lid Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:979
Geef een reactie