Het in aanmerking nemen van een schuld in box 3 is enkel mogelijk indien sprake is van een daadwerkelijke verplichting. Dit kan niet worden gezegd voor een uitkering uit een kapitaalverzekering die vrijelijk is te besteden en die uiteindelijk wordt gebruikt voor de aflossing van een eigenwoningschuld.
Een man had twee kapitaalverzekeringen afgesloten. Deze waren niet gekoppeld aan de eigen woning. In 2003 en 2008 waren de verzekeringen geëxpireerd en tot uitkering gekomen. Het uitgekeerde kapitaal was op een bankrekening gestort en was jaarlijks verwerkt in de aangiften inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Het plan was om het uitgekeerde kapitaal aan te wenden voor de aankoop van onroerend goed, maar door omstandigheden was dit uiteindelijk niet doorgegaan. In 2014 besloot de man het uitgekeerde kapitaal te gebruiken om een gedeelte van de eigenwoningschuld mee af te lossen, waardoor volgens hem de doelstelling van het kapitaal was gewijzigd. Doordat het uitgekeerde kapitaal niet direct was gebruikt voor aflossing op de eigenwoningschuld, maar pas na enkele jaren, was een schuld ontstaan ter grootte van de aflossing, aldus de man. Hij was van mening dat deze schuld in jaren 2009 tot en met 2012 als schuld in box 3 in aanmerking moest worden genomen.
Oordeel Hoge Raad
Zowel de rechtbank als het hof was van oordeel dat geen grond bestond voor het in aanmerking nemen van de door belanghebbende gestelde schuld. De rechter zag niet hoe tegenover het uitgekeerde kapitaal een verplichting voor belanghebbende was ontstaan. Het kapitaal was vrijelijk te besteden. Dat het uitgekeerde bedrag vóór de aflossing van de hypotheekschuld was gekoppeld aan de eigen woning, was gesteld noch gebleken. Dit betekende dat het op de bankrekening aangehouden kapitaal niet in box 1 thuishoorde, maar in box 3. Dat het voor de man fiscaal voordeliger zou zijn geweest als hij het uitgekeerde kapitaal direct had aangewend voor aflossing op de eigenwoningschuld, doet hier niet aan af. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van belanghebbende zonder nadere motivering ongegrond.
Wet: artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1138
Geef een reactie