In de pers is ophef ontstaan over het effect van de nieuwe progressie in box 3 op de vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting voor onroerende zaken in het buitenland. Men spreekt zelfs van een onvoorziene strop. In het programma Tax Talks legde mr. Xavier Auerbach uit dat het systeem niet onredelijk is en dat bezwaarprocedures daarom niet zinvol zijn.
In beginsel moet Nederland een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting verlenen voor buitenlandse onroerende zaken die behoren tot het box 3-vermogen van een binnenlands belastingplichtige. Deze vermindering is te berekenen door de belasting over het box 3-inkomen vóór de toepassing van de vermindering te vermenigvuldigen met het forfaitair inkomen over het buitenlands vermogen gedeeld door het belastbare inkomen in box 3. Het forfaitair inkomen over het buitenlands vermogen is het totale forfaitaire rendement vermenigvuldigd met het buitenlandse vermogen en gedeeld door de totale grondslag sparen en beleggen. Grofweg gezegd wordt dus de voorkoming verleend tegen het gemiddelde tarief. Sinds box 3 een progressief tarief kent, is sprake van een vrijstelling met progressievoorbehoud.
Vrijstelling sluit aan op heffing
De berekening van de vrijstelling is volgens Auerbach niet onredelijk omdat de buitenlandse onroerende zaken ook tegen het gemiddelde tarief in de heffing worden betrokken. Men kan wel bepleiten dat de vrijstelling van buitenlandse onroerende zaken tegen het hoogste tarief zou moeten plaatsvinden. Dit zou het effect hebben van een objectvrijstelling. Maar in tegenstelling tot de vennootschapsbelasting kent de inkomstenbelasting geen objectvrijstelling. Ook voor een buitenlands salaris zal een eventuele vrijstelling tegen het gemiddelde tarief plaatsvinden. De ophef over de vrijstelling voor onroerende zaken berust volgens Auerbach op een denkfout. Hij raadt dan ook af om bezwaar- en beroepsprocedures te beginnen tegen dit heffingssysteem, omdat hij de kans van slagen bijna nihil acht.
Besluit: artikel 24 Bvdb 2001
Geef een reactie