Een werkgever die beweert dat zijn werknemers de bestelauto’s van de zaak niet buiten werktijd kunnen gebruiken, moet dit aannemelijk kunnen maken. De werkgever in de volgende zaak is daar niet in geslaagd.
De werkgever in kwestie kreeg na een boekenonderzoek over vijf jaren naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd vanwege vermeend privégebruik van personen- en bestelauto’s. Zowel de rechtbank als het hof was van oordeel dat de inspecteur de bijtelling terecht had toegepast. Zie ook ‘Hof moet achterblijven van bestelauto op werk onderzoeken’ en ‘Werkgever hoeft zich niet te verdiepen in autokostenregeling’. De werkgever procedeerde zonder succes tot bij de Hoge Raad. Hij stelde dat de bestelauto’s de werknemers niet ter beschikking konden staan omdat zij stonden op een afgesloten terrein en de werknemers verplicht waren de sleutel in te leveren. Bovendien was tijdens het boekenonderzoek door de controleur niets gezegd over privégebruik van de bestelauto. De controleur had als vanzelfsprekend aangenomen dat de auto’s volledig voor de zaak werden gereden. Volgens de werkgever had het hof deze stelling ten onrechte onbesproken gelaten. De Hoge Raad gaf hem gelijk op dit punt en verwees de zaak naar Hof Den Haag om de stelling te onderzoeken. De werkgever had echter geen enige vorm van bewijs aangedragen op grond waarvan zijn stelling aannemelijk kon worden geacht. Het hof verklaarde het hoger beroep van de werkgever dan ook ongegrond.
Wet: artikel 13bis, lid 3 (tekst voor het jaar 2008) respectievelijk lid 5 (tekst voor de jaren 2009 tot en met 2012)
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 31 mei 2017 (gepubliceerd op 15 juni 2017), ECLI:NL:GHDHA:2017:1639
Geef een reactie