Eindheffingsbestanddelen zijn geen IB-loon als bij het opleggen van de IB-aanslag een formele verschuldigdheid van eindheffing bestaat. Loon dat bij de werkgever was betrokken in een naheffingsaanslag die was verminderd tot nihil is dus niet vrijgesteld, aldus de Hoge Raad.
In deze zaken ging het om een echtpaar dat in 2009 werkte bij het taxibedrijf van hun dochter. Zij waren in dienst bij payrollbedrijven die geen (tijdige) aangifte loonheffing hadden gedaan en geen loonheffing hadden afgedragen. De opgelegde naheffingsaanslagen werd echter verminderd naar nihil toen de payrollbedrijven alsnog nihilaangiftes hadden gedaan. Het echtpaar had in hun aangiften inkomstenbelasting bedragen voor loon en ingehouden loonheffing vermeld. De inspecteur legde aanslagen op zonder verrekening van loonheffing. Er ontstond toen discussie over de vraag of het echtpaar recht had op de verrekening van de loonheffing en of de inspecteur het genoten loon wel in de inkomstenbelasting mocht belasten in geval van bij eindheffing nageheven loonheffing. De Hoge Raad volgde het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam en de Conclusie van A-G Niessen en merkte op dat de vrijstelling van artikel 3.84 lid 1 Wet IB 2001 (vrijstelling van eindheffingsbestanddelen) ertoe strekt om dubbele heffing over loonbestanddelen bij werkgever en werknemer te voorkomen. Het hierin opgenomen begrip ‘verschuldigd’ moet in geval van naheffing worden opgevat als een uit de naheffingsaanslag voortvloeiende formele verschuldigdheid, die bestaat ten tijde van het opleggen van de aanslag in de inkomstenbelasting. Loon dat betrokken was in een naheffingsaanslag die bij het opleggen van de aanslag al is vernietigd of verminderd tot nihil, valt daarom niet onder de vrijstelling. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van het echtpaar daarom ongegrond.
Wet: artikel 3.84 en 9.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, artikel 31 Wet LB 1964, artikel 15 AWR
Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:128 en ECLI:NL:HR:2017:129
Geef een reactie