De Hoge Raad heeft geoordeeld dat sprake was van fraus legis. Belastingbesparing was het belangrijkste motief voor het samenstel van rechtshandelingen en deze besparing kwam in strijd met doel en strekking van de overdrachtsbelasting.
Een B.V. wilde in 2005 de resterende 50% van de aandelen in een B.V. overnemen, die kwalificeerde als onroerend zaak rechtspersoon (ozr). Rechtstreekse overname van het aandelenbelang was belast met overdrachtsbelasting. Door het oprichten van een nieuwe B.V., gevolgd door inbreng van de ozr in de nieuwe B.V., tegen uitreiking van gewone aandelen, cumprefs en een hoog agio, konden de resterende aandelen in de lege ozr in 2005 zonder overdrachtsbelasting worden verkregen. Door het aangaan van deze transacties was naar de letter van de toenmalige wet geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Volgens de Hoge Raad was echter sprake van fraus legis en had het hof dit miskend. Er was naar de mening van de Hoge Raad een samenstel van rechtshandelingen met als einddoel verkrijging van aandelen in een ozr zonder heffing van overdrachtsbelasting. Belastingbesparing was niet alleen de belangrijkste beweegreden maar kwam bovendien in strijd met doel en strekking van de overdrachtsbelasting. De Hoge Raad handhaafde de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting.
Wet: artikel 4 en artikel 10 Wet belastingen op rechtsverkeer (tekst 1 januari 2005)
Meer informatie: Hoge Raad 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:126
Geef een reactie