Rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat optierechten voor de toepassing van de crisisheffing loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vormen als zij een rechtstreekse tegenprestatie voor verrichte arbeid zijn. Het voordeel uit de uitoefening van zulke werknemersopties behoort daarom tot de grondslag van de crisisheffing.
De rechtbank hanteert voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking de volgende maatstaf. Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking is het loon dat een nauw verband houdt met bepaalde verrichte arbeid of met een in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. Dit loon vormt daarvoor een rechtstreekse beloning. Loon uit vroegere dienstbetrekking is loon dat niet een onmiddellijke tegenprestatie vormt voor bepaalde arbeid. Het loon uit vroegere dienstbetrekking vindt slechts meer algemeen zijn oorzaak in het voorheen verricht hebben van arbeid. Uit de stellingen van de werkgever haalde de rechtbank dat het toekennen van de werknemersopties een rechtstreekse tegenprestatie vormde voor bepaalde verrichte arbeid of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid. De voordelen uit de opties waren ook als zodanig belast in 2012. De rechtbank stelde vast dat de voordelen behoorden tot het loon uit tegenwoordige arbeid en daarmee tot de grondslag voor de crisisheffing.
Wet: artikel 32bd, eerste lid Wet LB 1964 (stand per 1 januari 2013)
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 21 december 2016 (gepubliceerd 7 maart 2017), ECLI:NL:RBNHO:2016:10323
Geef een reactie