In de zaak over de aftrek van negatieve inkomsten uit een eigen woning in Spanje trekt staatssecretaris Snel zijn beroep in cassatie in. Tevens kondigt hij een wijziging van de Wet IB 2001 aan.
In deze zaak is belanghebbende een Nederlander die in Spanje woont. In 2007 is hij buitenlands belastingplichtige voor de IB/PVV. Hij bezit in Spanje een eigen woning waarvoor hij hypotheekrente betaalt (negatieve inkomsten uit eigen woning). Hij geniet geen positieve inkomsten uit Spaanse bronnen, maar wel inkomsten uit eigen B.V.’s in Nederland (60%) en Zwitserland (40%) voor werkzaamheden die hij over de hele wereld verricht.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op aftrek in Nederland van de op de eigen woning in Spanje betrekking hebbende hypotheekrente. De Hoge Raad heeft na het stellen van prejudiciële vragen beslist dat art. 49 VWEU meebrengt dat Nederland de aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning niet mag onthouden aan een niet-ingezeten zelfstandige die 60% van zijn totale inkomen in Nederland verwerft, terwijl die niet-ingezeten zelfstandige in de lidstaat waar zijn woning is gelegen geen inkomen ontvangt op grond waarvan hij een gelijkwaardig recht op aftrek van die negatieve inkomsten uit de woning geldend kan maken. Indien de niet-ingezetene zelfstandige tevens in een of meer andere werkstaten dan Nederland een zelfstandig inkomen ontvangt op grond waarvan hij ook in die werkstaat of werkstaten een overeenkomstig recht op aftrek geldend kan maken, dient Nederland het voordeel van de aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning toe te kennen naar verhouding van het aandeel van het inkomen dat de zelfstandige in Nederland ontvangt.
Hof Den Haag: terugkomen op keuze is mogelijk
De zaak is verwezen naar Hof Den Haag voor een nadere berekening van de door belanghebbende over 2007 verschuldigde belasting. Het hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat de door belanghebbende betaalde lijfrentepremie in aanmerking dient te worden genomen als een uitgave voor inkomensvoorzieningen naar verhouding van het aandeel van het inkomen dat belanghebbende in het jaar 2007 in Nederland heeft ontvangen. Dit standpunt maakte geen onderdeel uit van de eerdere rechtsstrijd tussen partijen. Verder beslist het hof dat belanghebbende terug kan komen op zijn keuze voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. Dit kan immers zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat.
Belanghebbende komt terug op zijn keuze. Deze omstandigheid maakt dat de systematiek van de keuzeregeling buiten beschouwing blijft bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting. In dat geval ontbreekt een wettelijke basis om een progressievoorbehoud toe te passen. Het hof beslist dat de omvang van de door Nederland aan belanghebbende toe te kennen fiscale tegemoetkoming – dat wil zeggen de aftrek van de negatieve inkomsten uit eigen woning – afhangt van het antwoord op de vraag of belanghebbende in Zwitserland een overeenkomstig recht geldend kan maken. Alleen als deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, dient 100% van het saldo van het inkomen uit de eigen woning in Nederland in aanmerking genomen te worden. Het hof komt tot de conclusie dat ervan kan worden uitgegaan dat belanghebbende in Zwitserland een overeenkomstig recht in de zin van het verwijzingsarrest geldend kan maken en berekent de verschuldigde belasting.
Intrekken beroepschrift in cassatie
Staatssecretaris Snel: het Hof heeft bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde inkomstenbelasting geen progressievoorbehoud toegepast vanwege het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor. Het Hof meent kennelijk dat in de aan de orde zijnde situatie wordt verlangd dat Nederland zijn nationale recht toepast op het op zijn nationale grondgebied verworven aandeel van het totale inkomen. Volgens Snel staat het EU-recht er niet aan in de weg dat wanneer op basis van het EU-recht een buitenlands belastingplichtige recht heeft op het voordeel van een aftrekpost die volgens de nationale wet alleen voor binnenlands belastingplichtigen geldt, zijn Nederlandse inkomen, evenals het inkomen van binnenlandse belastingplichtigen, belast wordt naar het tarief passend bij het wereldinkomen. De toepassing van het EU-recht hoeft een belanghebbende immers niet in een betere positie te brengen dan een vergelijkbare binnenlands belastingplichtige. Hij ziet er desondanks vanaf om wat betreft de toepassing van een progressievoorbehoud beroep in cassatie in te stellen tegen de voorliggende hofuitspraak. In de onderhavige procedure is primair het standpunt ingenomen dat het arrest Schumacker (HvJ 14 februari 1995, C-279/93, ECLI:EU:C:1995:31) zo zou kunnen worden begrepen dat alleen in de situatie waarin belanghebbende in Nederland nagenoeg zijn gehele inkomen had verworven, Nederland gehouden is de aftrekpost in aanmerking te nemen. Voor het geval Nederland toch verplicht zou worden de aftrekpost deels toe te laten, is eerder bij de Hoge Raad en het HvJ niet uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat daarbij ingevolge het EU-recht een progressievoorbehoud zou mogen worden toegepast. Snel acht het daarom niet opportuun om de toepassing van een progressievoorbehoud in deze zaak alsnog in cassatie op te brengen. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft hij besloten het door hem ingediende pro forma cassatieberoep in te trekken.
Wijziging Wet IB
De Wet inkomstenbelasting 2001 zal gewijzigd worden om deze op dit punt in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Vooruitlopend op de wijziging van de wetgeving zal op korte termijn een beleidsbesluit verschijnen.
Hof Den Haag, 5 december 2017, nr. 17/00505, ECLI:NL:GHDHA:2017:3582
Meer informatie: Intrekking beroepschrift in cassatie 7 maart 2018
Geef een reactie