Heeft een stichting als belangrijkste doelstelling om leerlingen primair onderwijs te laten volgen bij de aangesloten onderwijsinstellingen en heeft een door haar opgerichte B.V. als doelstelling om docenten te detacheren bij de aangesloten onderwijsinstellingen? Dan is geen sprake van ‘economische verwevenheid’.
Een stichting voor primair onderwijs verrichtte naast het primaire onderwijs ook activiteiten die samenhingen met het onderwijs, zoals onder meer het detacheren van onderwijzend personeel. Deze stichting richtte een B.V. op, waarvan zij 72% van de aandelen hield. Deze B.V. stelde onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel (tijdelijk) tegen vergoeding ter beschikking aan de stichting en aan de andere onderwijsinstellingen die tot de desbetreffende scholengemeenschap behoorden. De B.V. behaalde 27,2% van haar opbrengsten uit het ter beschikking stellen van personeel aan de stichting.
In geschil is of de stichting en de B.V. een fiscale eenheid (FE) kunnen vormen voor de omzetbelasting (OB). Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden zijn de stichting en de B.V. niet in voldoende mate economisch verweven. De activiteiten van de stichting en van de B.V. strekken niet tot verwezenlijking van eenzelfde economisch doel in die zin dat zij een gemeenschappelijke klantenkring bedienen, namelijk de leerlingen die primair onderwijs volgen aan de onderwijsinstellingen waartoe de stichting en de B.V. behoren. De B.V. is opgericht om docenten te detacheren bij de aangesloten onderwijsinstellingen, deze instellingen zijn de klanten van de B.V., niet de leerlingen die het primaire onderwijs volgen. Het detacheren van docenten is het economische doel van de B.V. Volgens het hof zou het in aanmerking nemen van het achterliggende economische doel van alle bij de organisatie aangesloten onderwijsinstellingen het begrip ‘economische verwevenheid’ te ver oprekken. Ook kan niet worden gezegd dat de activiteiten van de B.V. in hoofdzaak voor de stichting worden uitgeoefend, nu slechts 27,2% van de diensten door de B.V. aan de stichting worden verleend. Het hof heeft het beroep van de inspecteur gegrond verklaard.
Wet: Art. 7 (lid 4) Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 februari 2018 (gepubliceerd op 9 maart 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:1892
Geef een reactie