Als ten onrechte een btw-aftrek is toegepast, moet op grond van Europees recht een herziening plaatsvinden. Dit geldt ook als de oorspronkelijke aftrek niet wettig is doordat de desbetreffende handeling was vrijgesteld. Daarbij hebben lidstaten een ruime vrijheid bij het bepalen op welke datum de herzieningsverplichting ontstaat.
Een Letse vennootschap (UAB) had zes percelen grond gekocht. Aanvankelijk ging zowel de UAB als de verkoper ervan uit dat het hier ging om een btw-belaste levering van een bouwterrein. De verkoper bracht dan ook btw in rekening, die de UAB aftrok. Een paar jaar later stelde de verkoper een creditnota op met de vermelding dat geen btw was verschuldigd. Het bedrag dat op de eerste factuur inclusief btw zou zijn, werd door een nieuwe factuur omgezet in een bedrag exclusief btw. De UAB was niet akkoord met deze gang van zaken, maar de Letse belastingdienst wilde dat de UAB de afgetrokken btw zou herzien. Het geschil mondde uit in een beroepsprocedure waarbij uiteindelijk het Hof van Justitie van de EU prejudiciële vragen beantwoordde.
Vrijheid in vaststellen moment van herziening
Het Hof oordeelt ten eerste dat men een ten onrechte toegepaste btw-aftrek ook moet herzien als de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden omdat de desbetreffende levering was vrijgesteld. In deze situatie mogen de lidstaten bepalen op welke datum de herzieningsverplichting ontstaat. Ook mogen zij bepalen over welke periode de herziening moet plaatsvinden. Wel moet de fiscus daarbij het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in acht nemen. Het is aan de nationale rechter om te toetsen of de fiscale autoriteiten zich aan deze verplichtingen houden.
Wet: artt. 11, eerste lid, onderdeel a, sub 1° en 15 Wet OB 1968
Beschikking: artt. 12 en 13 Uitv.besch. OB 1968
Meer informatie: HvJ v/d EU 11 april 2018, C-532/16
Geef een reactie