Als u voor uw cliënt in incidenteel hoger beroep gaat, moet u dit ook aan de rechter duidelijk maken. Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat een duidelijk incidenteel hoger beroep onder meer van belang is als de inspecteur zijn principaal hoger beroep intrekt.
In de desbetreffende zaak was de Belastingdienst in principaal hoger beroep gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank, waarin een opgelegde boete was verlaagd. Tijdens de zitting hield het hof de behandeling van het ingestelde hoger beroep aan. Een paar weken later trok de inspecteur zijn hoger beroep in. Het hof bracht de belanghebbenden, een B.V. en een vof, hiervan op de hoogte. Daarbij stelde het hof dat de uitspraak van de rechtbank door de intrekking van het hoger beroep onherroepelijk was geworden. De B.V. en de vof verzochten het hof om hun verweerschriften aan te marken als een incidenteel hoger beroep. Het hof wees dit verzoek af, waarop de B.V. en de vof in cassatie gingen. De Hoge Raad oordeelt dat in dit soort situaties belanghebbenden inderdaad in cassatie kunnen gaan. Het cassatieberoep is daarom ontvankelijk. Maar de Hoge Raad oordeelt ook dat het hof de verweerschriften van de B.V. en de vof terecht niet heeft aangemerkt als incidentele beroepschriften. Ten eerste waren deze verweerschriften niet met zoveel woorden aangeduid als een instelling van een incidenteel hoger beroep. Daarnaast waren de verweerschriften qua inhoud hetzelfde als de eerdere verweerschriften van de B.V. en de vof. De enige uitzondering was de verwijzing naar het bedrag van de boeten die de rechtbank had verminderd. De Hoge Raad leidt uit deze verweerschriften af dat de rechtbank boetebedragen heeft vastgesteld die passend en geboden zijn. Het hof was evenmin verplicht de verweerschriften van de B.V. en de vof ambtshalve te behandelen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep daarom ongegrond.
Wet: art. 28 AWR
Meer informatie: Hoge Raad 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:411
Geef een reactie