Als de bestuurder van de moedermaatschappij van een B.V. feitelijk degene is die de proceshandelingen voor die B.V. verricht, kan de B.V. geen vergoeding eisen voor kosten van rechtsbijstand die door een derde zijn verleend.
Uit eerdere rechtspraak is al gebleken dat een rechtsbijstandsbedrijf dat tot dezelfde groep behoort als een belanghebbend bedrijf kan kwalificeren als een derde voor het toekennen van een rechtsbijstandsvergoeding. Dit is alleen anders als bijzondere omstandigheden ertoe nopen om beide bedrijven te vereenzelvigen. In een zaak voor Hof Den Bosch liet een B.V. zich in een beroepsprocedure bijstaan door een andere B.V. De B.V. wilde daarom een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De Belastingdienst meende echter dat de rechtsbijstandsverlener was te vereenzelvigen met de B.V. Het hof toetst of dit het geval is. Dat de moedermaatschappij van de B.V. een bestuurder was van de rechtsbijstandverlener, leidt niet tot vereenzelviging. Maar het hof constateert ook dat feitelijk de enig aandeelhouder van de moedermaatschappij de proceshandelingen heeft verricht. Deze aandeelhouder heeft vervolgens zijn holding bedragen laten factureren aan de rechtsbijstandverlener. Verder heeft de rechtsbijstandsverlener gedingstukken ingediend die zijn ondertekend door de eerdergenoemde aandeelhouder. Deze gedingstukken zijn bovendien afgedrukt op briefpapier waarop het bezoekadres van de B.V. is vermeld. Het hof ziet hierin reden genoeg om de B.V. en de rechtsbijstandverlener te vereenzelvigen. Daarom heeft de B.V. geen recht op een rechtsbijstandsvergoeding.
Wet: art. 8:75, eerste lid Awb
Besluit: art. 1, onderdeel a Bpb
Meer informatie: GH Den Bosch 22 maart 2018 (gepubliceerd 3 mei 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:1251
Geef een reactie