Men kan het ontstaan van een aanmerkelijk belang voorkomen door de aandelen over te dragen aan een ander dan zijn fiscale partner, bijvoorbeeld aan (minderjarige) kinderen. Hof Arnhem-Leeuwarden meent dat de wetgever deze mogelijkheid nadrukkelijk heeft aanvaard.
Zo participeerde een man via een door hem opgerichte en bestuurde stichting in de dochtermaatschappij van zijn werkgever. De stichting bezat certificaten van aandelen (cva’s) in die B.V. De stichting deed aan doorcertificering. Zowel de man als zijn kinderen ontvingen certificaten. Op die manier wist de man te voorkomen dat hij een aanmerkelijk belang in de B.V. kreeg. Zelf stelde hij overigens dat hij gebruik had gemaakt van de stichting om zo te verhullen dat zijn kinderen certificaten van aandelen hielden in de B.V. Dit alles was civielrechtelijk toegestaan en het hof is het met de man eens dat de fiscus moet uitgaan van wat civielrechtelijk is overeengekomen. Bij de toetsing van een aanmerkelijk belang houdt men volgens de wet in beginsel geen rekening met aandelen die een ander dan de Belastingplichtige zelf of zijn partner in een B.V. houdt. De meetrekregeling is hierop een uitzondering. Maar deze regeling was hier niet aan de orde omdat de minderjarige kinderen van de man zelf geen aanmerkelijk belang in de B.V. hadden. Verder oordeelde het hof dat de stichting niet transparant was. De man kon niet beschikken over het vermogen van de stichting als ware het zijn eigen vermogen. Weliswaar betaalde hij de dividenden die bij de stichting binnen kwamen aan zichzelf door, maar dit vloeide voort uit zijn positie als bestuurder en als certificaathouder. Hetzelfde gold voor de dividenden die voor zijn kinderen bestemd waren. Als de wettelijk vertegenwoordiger van zijn kinderen mag hij dit dividend op zijn rekening storten.
Wet: artt. 4.6 en 4.10 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2018 (gepubliceerd 27 april 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:3621
Geef een reactie