Op de verkrijging van een kluskavel in een voormalig kantoorpand is het overdrachtsbelastingtarief van 2% van toepassing. Door de verbouwingswerkzaamheden en de splitsing in appartementsrechten is het pand naar zijn aard bestemd geworden tot bewoning.
Een voormalig bedrijfs- en kantoorpand was door de gemeente getransformeerd in voor wonen en werken bestemde appartementsrechten. Op het moment van verkrijging van de appartementsrechten was het pand gestript tot casco en was er onder meer een basisinfrastructuur voor nutsvoorzieningen en riolering aangelegd. Toekomstige rechthebbenden moesten de ‘kluskavels’ aan de hand van bouwvoorschriften voltooien. De inspecteur paste op de verkrijging van zo’n appartementsrecht door een echtpaar het overdrachtsbelastingtarief van 6% toe. Hij stelde dat een onroerende zaak die geen woning is maar wordt verbouwd tot woning niet in aanmerking komt voor het 2% tarief overdrachtsbelasting voor woningen.
Voor de vraag of de kluskavel als woning voor toepassing van het 2% tarief overdrachtsbelasting was aan te merken, verwees Rechtbank Den Haag naar het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017 (zie Taxence: Positieve ontwikkelingen in verlaagd tarief overdrachtsbelasting). Volgens de rechtbank had de kavel op het moment van de verkrijging zijn bestemming als kantoorpand niet behouden, maar kon ook niet gezegd worden dat het inmiddels naar zijn aard bestemd was voor bewoning. De rechtbank kende doorslaggevende betekenis toe aan de publiekrechtelijke voorschriften voor het gebruik van de onroerende zaak. Gelet op de omgevingsvergunning van het echtpaar voor het bouwen van een woning oordeelde de rechtbank dat de onroerende zaak alleen bestemd was voor bewoning en het overdrachtsbelastingtarief van 2% dus ten onrechte niet was toegepast.
Hof Den Haag is het met het eindoordeel van de rechtbank eens, maar onderbouwde haar beslissing anders. Zij oordeelde dat het pand door de verbouwingswerkzaamheden en de splitsing in appartementsrechten naar zijn aard bestemd was geworden tot bewoning. De afgegeven publiekrechtelijke vergunningen voor bewoning waren niet beslissend maar wel mederichtinggevend. Hoger beroep ongegrond.
Wet: Art. 14 Wet BRV
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 25 mei 2018 (gepubliceerd 31 mei 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:1301
Geef een reactie