Koopt een ondernemer een bedrijfspand met een bovenwoning? Dan is dit onder omstandigheden keuzevermogen en overschrijdt de ondernemer de grenzen der redelijkheid om deze woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen als de woning niet op enigerlei wijze dienstbaar is aan de onderneming.
Een man had samen met zijn echtgenote en een dochter een firma, die een dansstudio exploiteerde. Bij aanvang van de firma kochten de firmanten een bedrijfspand met daarboven een woning. De firmanten zijn na aanschaf deze bovenwoning ook gaan bewonen. De firmanten rekenden de gehele onroerende zaak na de verkrijging ervan tot het ondernemingsvermogen. In 2012 verkochten de firmanten de onroerende zaak en behaalden daarmee winst. De firmanten huurden vervolgens de dansstudio van de nieuwe eigenaar, de woning werd aan derden verhuurd. De gemachtigde heeft vanaf 2010 het standpunt ingenomen dat de woning vanaf de aanschaf ervan onjuist is geëtiketteerd en dat sprake is van verplicht privévermogen in plaats van keuzevermogen.
Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is de etikettering van de bovenwoning in geschil. Het hof vindt dat de dansschoolhouder aannemelijk moet maken dat de woning bij aanschaf uitsluitend voorziet in de woonbehoeften van de ondernemer en zijn gezin. Het hof oordeelt dat de ondernemer daarin niet is geslaagd en de bovenwoning op enigerlei wijze dienstbaar was aan de onderneming. De volgende zaken spelen daarbij een rol:
- De firmanten gebruikten een tussendeur in de hal om de dansschool vanuit de bovenwoning te betreden.
- De firmanten deden de was van de dansschool in de wasmachine die stond in de bovenwoning.
- Op de gevel van de bovenwoning was een reclame-uiting van de dansschool.
- De firmanten verrichtten de administratie van de dansstudio in de bovenwoning.
- Een jurylid bij het ‘afdansen’ logeerde met enige regelmaat in de bovenwoning.
Het hof bepaalt vervolgens dat de bovenwoning niet tot het verplichte privévermogen van de firmanten behoort en de winst bij verkoop belast is.
Wet: art. 3.8 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 september 2018 (gepubliceerd op 28 september 2018), ECLI:NL:GHARL:2018:8505
Geef een reactie