De rechtbank verklaart het beroep tegen een informatiebeschikking ongegrond als de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
Een B.V. hield zich onder meer bezig met het installeren en onderhouden van koelsystemen bij met name grote supermarktketens. Naar aanleiding van een boekenonderzoek en een strafrechtelijk onderzoek, waren voor € 1 miljoen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Die aanslagen waren terstond en tot de volle bedragen invorderbaar gesteld. Ook waren diezelfde dag dwangbevelen en executie-exploten betekend en tenuitvoergelegd. Op 3 maart 2016 diende de B.V. bezwaar in tegen de aanslagen, waarna de inspecteur op 11 april 2017 de informatiebeschikking vanwege het niet hebben voldaan aan de administratieplicht op had gelegd.
In geschil bij Rechtbank Noord-Nederland is of de informatiebeschikking in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de informatiebeschikking terecht genomen. Bij het niet voldoen aan de aangifteplicht moet de Belastingdienst eerst aannemelijk maken dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Is sprake van een onherroepelijke informatiebeschikking? Dan volgt hieruit al dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Dit maakt dat de inspecteur de informatiebeschikking volgens de rechtbank terecht had opgelegd. Ook mocht de inspecteur de informatiebeschikking tijdens de bezwaarfase nemen. Daarbij is van belang dat aannemelijk is dat bij het eerder nemen van een informatiebeschikking, de B.V. de mogelijkheden van verhaal voor de Belastingdienst onmogelijk zou hebben gemaakt. De strafrechter en belastingrechter oordelen onafhankelijk van elkaar over datgene wat aan hen ter toetsing voorligt en over het aan hen voorliggende bewijsmateriaal en de waardering ervan. De straf- en belastingrechter zijn niet gebonden aan elkaars oordelen. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van oneigenlijk gebruik van de wettelijke opschortingstermijn en dat met het nemen van een informatiebeschikking de inspecteur niet handelt in strijd met Europees verdragsrechtelijke bepalingen. Gezien de gang van zaken oordeelt de rechtbank dat nu de B.V. al heeft aangegeven de gebreken in de administratie niet te kunnen herstellen, geen aanleiding bestaat een nieuwe termijn te stellen om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen.
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 15 maart 2018 (gepubliceerd op 19 maart 2018), ECLI:NL:RBNNE:2018:840
Geef een reactie