Hof Den Haag oordeelt dat de Nederlandse fiscus voldoende belang had om gegevens over Zwitserse bankrekeningen op te vragen bij de Zwitserse belastingdienst. Als volgens de ontvangen gegevens een Nederlandse belastingplichtige rekeninghouder is, mag de Belastingdienst hem daarover vragen stellen.
Medio 2015 heeft de (Nederlandse) Belastingdienst de Zwitserse fiscus gevraagd om een overzicht te verstrekken van Nederlandse houders van een rekening bij een Zwitserse bank. De reden was dat de inspecteur vermoedde dat de rekeninghouders hun Zwitserse saldi niet vrijwillig zouden opgeven in hun aangifte. De desbetreffende Zwitserse bank had haar rekeninghouders al laten weten dat zij de gegevens zou verstrekken aan de Zwitserse fiscus als de rekeninghouders niet aannemelijk maakten dat zij hadden voldaan aan hun fiscale verplichtingen. Het renseignement vermeldde onder meer de naam, adres- en woonplaatsgegevens (NAW-gegevens) en geboortedatum van een Nederlandse vrouw. Omdat de vrouw echter geen inkomen uit sparen en beleggen had opgegeven, vroeg de inspecteur haar om nadere informatie met betrekking tot de Zwitserse bankrekening. De vrouw weigerde en kreeg een informatiebeschikking opgelegd. Het hof heeft haar beroep tegen deze informatiebeschikking ongegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de Belastingdienst in redelijkheid kon stellen dat de gegevens relevant waren voor de belastingheffing. Ook was sprake van een gericht verzoek en geen ‘fishing expedition’. Verder vermeldt het renseignement de correcte NAW-gegevens en geboortedatum van de vrouw. Er is geen andere persoon bekend die dezelfde namen, geboortedatum en woonplaats heeft. Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat de vrouw inderdaad rekeninghoudster is. De inspecteur mag haar dan ook om nadere informatie vragen.
Wet: art. 52a AWR
Verdrag: artikel 26, eerste lid verdrag IB NL-Zwitserland
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 17 juli 2018 (gepubliceerd 24 juli 2018), ECLI:NL:GHDHA:2018:1800
Geef een reactie