Als een groep vennootschappen een zogeheten paraplukrediet aangaat, kan de bank groepsvennootschappen aanspreken om de negatieve saldi van andere groepsvennootschappen aan te vullen. Vaak zal deze aanvullingsverplichting komen te vervallen ten aanzien van vennootschappen die worden verkocht aan deren. Mocht de aanvullingsverplichting toch blijven bestaan, dan is deze volgens Advocaat- generaal Wattel zakelijk.
Twee persoonlijke holdings van twee broers hielden (in)direct alle aandelen in zes vennootschappen en indirect 94,4% van de aandelen in een zevende vennootschap. Deze groep van vennootschappen sloot op 1 augustus 2007 met de bank een rentecompensatie- en saldoverrekeningsovereenkomst. Op grond van deze overeenkomst mocht de totale debetstand niet hoger zijn dan de totale creditstand op de rekeningen-courant van groepsvennootschappen bij de bank. De bank kon daarom de holdings verplichten om een eventueel negatief saldo aan te vullen. Op 14 oktober 2009 maakte de bank gebruik van deze mogelijkheid. Een deel van de negatieve, aan te vullen saldi waren echter toe te rekenen aan vennootschappen waarin de holdings het belang in 2008 en 2009 hadden verkocht. De vraag was of de holdings de bedragen die zij hadden betaald om saldi van de verkochte deelnemingen aan te vullen mochten aftrekken.
Onverstandig handelen kan zakelijk zijn
De Advocaat-generaal (A-G) geeft toe dat in deze zaak onduidelijk is waarom de holdings nog steeds saldoverrekeningsplichtig waren met betrekking tot de verkochte deelnemingen. Hij ziet drie mogelijkheden;
- de holdings zijn vergeten om de saldoverrekeningsovereenkomst tijdig op te zeggen of aan te passen;
- de verkoopprijs van de deelnemingen bevat een vergoeding voor de holdings om gebonden te blijven aan de saldoverrekeningsovereenkomst, of
- de holdings zijn (nog steeds) ervan uitgegaan dat het verrekeningsrisico gelijkelijk twee kanten op werkte. Daardoor was het niet nodig om daarvoor een vergoeding of een korting te berekenen.
De A-G vindt dat de holdings in alle drie de gevallen zakelijk hebben gehandeld. Als zij domweg vergeten zijn om de overeenkomsten aan te passen, is dat niet opportuun. Maar ook een domme transactie met een derde is zakelijk, zo stelt de A-G. Hij concludeert daarom dat de holdings de desbetreffende uitgaven mogen aftrekken.
Wet: art. 8b Wet VPB 1969
Bronnen: Parket bij de Hoge Raad 19 juni 2018 (gepubliceerd 6 juli 2018), ECLI:NL:PHR:2018:737, Parket bij de Hoge Raad 19 juni 2018 (gepubliceerd 6 juli 2018), ECLI:NL:PHR:2018:738 en Parket bij de Hoge Raad 19 juni 2018 (gepubliceerd 6 juli 2018), ECLI:NL:PHR:2018:739
Geef een reactie