Het feit dat een ondernemer hoge bemiddelingsfees moet betalen aan derden die aanvullende diensten verrichten, sluit volgens Hof Amsterdam niet uit dat die vennoot fiscaal kwalificeert als ondernemer.
Een man had in 2011 het winkelpand van zijn kledingzaak verkocht en 2012 zijn onderneming gestaakt. De man wilde de boekwinst op het winkelpand doteren aan de herinvesteringsreserve (HIR) en doorschuiven naar een nieuwe onderneming. In 2011 kocht de man een onroerende zaak die uit vakantiestudio’s bestond om deze te verhuren. De inspecteur meende dat hier geen sprake was van een onderneming, omdat de man te veel werkzaamheden zou uitbesteden aan twee à drie bemiddelingsbureaus. De Belastingdienst wees erop dat de commissies die de man was verschuldigd aan de bemiddelingsbureaus konden oplopen tot 24%.
Voldoende activiteiten zelf verricht
Maar Hof Amsterdam vindt dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf ook voldoende werkzaamheden verricht bij de verhuur van de vakantiestudio’s om fiscaal ondernemer te zijn. Zijn werkzaamheden in aanvulling op de werkzaamheden van de bemiddelingsbureaus hebben duidelijk als doel om meer rendement te behalen dan mogelijk is bij normaal vermogensbeheer. Verder merkt het hof op dat bij de toets op ondernemerschap men niet alleen moet kijken naar activiteiten gedurende de herinvesteringstermijn. Feiten en omstandigheden die zich na de herinvesteringsstermijn hebben voorgedaan, kunnen ook iets zeggen over de aanwezigheid van een onderneming. Bovendien staat de rechter toe dat de man de herinvesteringsreserve die was gevormd bij de verkoop van het winkelpand afboekt van de vakantiestudio’s. Het is voldoende dat de vakantiestudio’s niet dienen als belegging, maar voor ondernemingsactiviteiten.
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 27 maart 2018 (gepubliceerd 16 mei 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:1596
Geef een reactie