Is een echte gezagsverhouding niet aannemelijk, bijvoorbeeld vanwege de specifieke kennis en 'vrije rol' van de opdrachtnemer, dan sluit dat nog niet het bestaan van een fictieve dienstbetrekking uit.
Een chemicus had sinds 1999 een eenmanszaak. In 2010 sloot hij als vertegenwoordiger van een managements-bv i.o. een managementovereenkomst met een andere vennootschap, op grond waarvan hij diverse werkzaamheden zou gaan verrichten, waaronder het begeleiden van de technische en operationele processen op het gebied van het ontwikkelen, produceren en verhandelen van kunststof compounds. Tot een daadwerkelijke oprichting van de management bv kwam het niet, maar aan de managementovereenkomst wordt wel uitvoering gegeven. Zijn inkomsten gaf hij aan als winst uit onderneming, maar na een boekenonderzoek concludeerde de inspecteur dat daarvan geen sprake was. Volgens de inspecteur betrof het loon uit dienstbetrekking.
Vrije rol
In hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden stelt de man onder meer dat er geen sprake was van een gezagsverhouding gelet op zijn bijzondere deskundigheid en zijn adviserende en ‘vrije’ rol bij de opdrachtgever. Volgens het hof is dat standpunt niet onredelijk, maar het baat niet: de inspecteur had volgens het hof terecht zich erop beroepen dat de arbeidsverhouding in dat geval kwalificeert als een fictieve dienstbetrekking (art. 2c UBLB 1965). De chemicus verrichtte namelijk persoonlijk arbeid voor de opdrachtgever op doorgaans vier tot vijf dagen per week tegen een bruto-inkomen dat doorgaans ruim boven de norm lag. Ook het standpunt van de chemicus dat hij voor eigen rekening ontwikkelwerkzaamheden verrichtte (waarvoor een S&O-verklaring was ontvangen), en dat zijn inkomsten bij de opdrachtgever door deze ondernemingsactiviteiten werden geabsorbeerd hield geen stand. Met nauwelijks omzet en een negatief resultaat stonden die ondernemingsactiviteiten zowel qua inkomsten als tijdsbesteding niet in verhouding tot de inkomsten en werkzaamheden bij de opdrachtgever.
Wet: art. 2c UBLB 1965
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 4 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3815
Geef een reactie