Meent een cliënt dat zijn adviseur bij de advisering de nodige steken heeft laten vallen, dan kan hij civiel de adviseur aanspreken. Voor een succesvolle aansprakelijkstelling is wel van belang dat de opdracht ook duidelijk was omschreven.
De dga van een houdstermaatschappij actief in de staal- en betonsector, met dochterondernemingen in Nederland, Slowakije en Duitsland vroeg in 2007 advies aan over de bedrijfsopvolging. Hiervoor werd niet de vaste belastingadviseur van de groep ingeschakeld, maar een ander advieskantoor. Deze advisering resulteerde in een advies inzake een herstructurering van de ondernemingen die in 2012 feitelijk werd uitgevoerd. Ten aanzien van een aantal Duitse GmbH’s in de groep leidde de herstructurering tot een aanslag Grunderwerbsteuer ten bedrage van ruim € 940.000 (later verminderd tot circa € 485.000). De Duitse fiscus beschouwde de overdracht van aandelen in het kader van de herstructurering als een (fictieve) overdracht van onroerend goed.
Volgens de houdstermaatschappij was het advieskantoor verwijtbaar tekort geschoten door in het adviestraject geen aandacht te besteden aan de fiscale consequenties van de (overdracht van) het Duits onroerend goed. Sterker nog: de adviseur was zich niet bewust geweest van het feit dat het verhangen van aandelen in Duitsland fiscale gevolgen kon hebben. Bij Rechtbank Overijssel vordert zij vergoeding van de geleden schade.
Geen schriftelijke overeenkomst van opdracht
De rechtbank overweegt dat tussen de partijen geen schriftelijke overeenkomst van opdracht is gesloten. Een omschrijving van de opdracht ontbreekt. De reikwijdte van de opdracht moet worden afgeleid uit onder andere de verschillende notities, memoranda, van tijd tot tijd aangepaste stappenplannen en de correspondentie tussen partijen. Bijvoorbeeld niet duidelijk is gebleken dat de adviseur alle internationale fiscale aspecten in haar advisering moest meenemen. Ten aanzien van de Slowaakse gold dat sowieso niet, die deed de (Slowaakse) houdstermaatschappij zelf. Uit een memo die de houdstermaatschappij zelf aanhaalt blijkt eerder dat de opdracht in aanvang beperkt was tot Nederlandse fiscaalrechtelijke kwesties. Ook uit de overige stukken maakt de rechtbank op dat niet het ingeschakelde advieskantoor belast was met de Duitse fiscale consequenties, maar dat hierin de vast adviseur van het concern leidend was. De rechtbank overweegt dat gelet op die omstandigheden van het advieskantoor in redelijkheid niet verwacht kon worden om, naast of in aanvulling op de advisering van de eigen adviseur van het concern, nog spontaan onderzoek te doen naar fiscale heffingen in Duitsland.
Wet: art. 7:401 BW
Meer informatie: Rechtbank Overijssel 11 april 2018 (gepubliceerd 30 mei 2018) ECLI:NL:RBOVE:2018:1853
Geef een reactie