Het intrekken van een eerder toegekend btw-identificatienummer door de Belastingdienst is geen voor bezwaar vatbare beschikking, zo oordeelt de Hoge Raad.
De Nederlandse fiscale autoriteiten zijn op grond van Unierecht verplicht een identificatiesysteem op te zetten. De invoering van dit identificatiesysteem houdt in het bijzonder verband met de handhaving van regels die gelden bij de heffing van btw met betrekking tot het intracommunautair handelsverkeer. De Belastingdienst heeft echter enige vrijheid in het toekennen of intrekken van een btw-identificatienummer (BIN). De Hoge Raad oordeelt daarom dat de intrekking van een BIN geen voor bezwaar vatbare beschikking is. Evenmin is zo’n intrekking te vergelijken met een voor bezwaar vatbare beschikking op een verzoek tot teruggaaf. Een ondernemer kan namelijk ook btw van een andere lidstaat terugvragen als hij geen BIN van dat land heeft. Hij kan in zo’n geval de Belastingdienst verzoeken hem uit te nodigen tot het doen van aangifte.
Wet: artt. 2a, eerste lid, onderdeel g en 31, tweede en achtste lid Wet OB 1968 en art. 26, eerste lid, onderdeel b AWR
Richtlijn: artt. 214, 216 en 402 BTW-richtlijn 2006
Meer informatie: Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505
Geef een reactie