De rechtsopvatting van de Hoge Raad over hoe vertrekregelingen op de aanwezigheid van een RVU-karakter beoordeeld worden is geldend recht vanaf 22 juni 2018 en voor de inspecteur de rechtsregel.
Staatssecretaris Snel beantwoordt vragen over het bericht dat de belastinginspecteur besloten heeft om de RVU-boete voor de gouden handdrukken van bijna € 200 miljoen aan de belastingdienst kwijt te schelden.
Het ministerie van Financiën heeft over de uitkeringen als gevolg van de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst RVU-eindheffing afgedragen en heeft – vanwege onzekerheid over dit standpunt in de jurisprudentie – tegen deze eigen afdrachten die vanaf eind 2016 zijn gedaan, formeel bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn aangehouden. Na het arrest van 22 juni 2018 over die andere zaak is de inspecteur overgegaan tot het beoordelen van de vertrekregeling van de Belastingdienst op basis van de door de Hoge Raad in dat arrest geformuleerde criteria. Die beoordeling heeft geleid tot zijn conclusie dat ook deze vertrekregeling geen RVU is en dat er geen heffing is verschuldigd. Op 10 oktober 2018 heeft de inspecteur in die zin uitspraak op bezwaar gedaan.
Objectieve kenmerken en voorwaarden
De inspecteur heeft bij de behandeling van het bezwaar de bedoeling van de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst beoordeeld op haar objectieve kenmerken en voorwaarden. De feitelijke uitstroom en de hoogte van de feitelijk overeengekomen vertrekvergoedingen zijn daarbij, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juni 2018, niet relevant.
Vanaf 22 juni 2018, is de rechtsopvatting van de Hoge Raad over hoe vertrekregelingen op de aanwezigheid van een RVU-karakter beoordeeld moeten worden geldend recht en voor de inspecteur de rechtsregel. Eerder uitgebrachte beleidsbesluiten die daarmee niet overeenkomen zijn in zoverre per direct achterhaald en bevatten niet langer de toe te passen rechtsregel(s).
Alsnog een beroep
Werkgevers, die naar aanleiding van een reorganisatie onvrijwillig tegen een RVU-boete opliepen, kunnen alsnog een beroep doen op de uitspraak van de Hoge Raad, alleen niet indien ten tijde van het arrest een opgelegde RVU-heffing al onherroepelijk vaststond
Ook andere werkgevers konden tegen de eigen afdracht van een RVU-heffing in bezwaar komen en vervolgens de inspecteur verzoeken de uitspraak van de Hoge Raad in de toentertijd lopende procedure af te wachten voor de beoordeling van het bezwaar.
De nog geldende beleidsbesluiten zullen binnenkort bij een actualisering van het verzamelbesluit over pensioenen worden ingetrokken.
Meer informatie: Antwoord op Kamervragen over de RVU-boete voor de gouden handdrukken, 13 december 2018
Geef een reactie