Op grond van een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant komen inspecteurs vaker dan voorheen tot het oordeel dat een splitsing plaatsvindt met het oog op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Te vaak, zo meent mr. Ad Versluis. In zijn e-learning voor Tax Talks gaat hij hierop in.
Op 21 juli 2017 deed Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2017:4482) uitspraak over het toetsen op de zakelijkheid van een juridische splitsing. Men moet dit toetsen vanuit het oogpunt van de rechtspersonen die zijn betrokken bij de splitsing. In de zaak voor de rechtbank vond de splitsing plaats omdat de koper van de aandelen van de splitsende vennootschap niet alle bedrijfsmiddelen wilde hebben. De rechtbank bestempelde deze reden als een aandeelhoudersmotief. Zie ook: ‘OVB bij afsplitsing verkoop onderneming' en ‘Afsplitsing met oog op verkoop onderneming is geen zakelijk motief’, NTFR 2017/2315. Maar Versluis meent dat het optimaliseren van de bedrijfsstructuur via een splitsing, voorafgaand aan een verkoop van het bedrijf niet is te beschouwen als een puur aandeelhoudersmotief. De bank kan bijvoorbeeld uitdrukkelijk wensen dat een externe partij als aandeelhouder toetreedt tot het bedrijf. Versluis wijst erop dat in zo’n geval heffing van overdrachtsbelasting achterwege kan blijven met toepassing van de reorganisatievrijstelling. Maar dan moet de vennootschap die in zowel de overdragende en de verkrijgende vennootschap een belang van minstens 90% houdt in beginsel nog drie jaar de aandelen in de verkrijger houden. Versluis vindt een starre houding bij de toepassing van de splitsingsfaciliteit voor de overdrachtsbelasting in veel situaties ongewenst en onnodig.
Meer informatie
De e-learning van mr. Ad Versluis staat online op Tax Talks. Nog geen abonnement? Maak nu voordelig kennis met Tax Talks.
Wet: art. 15, eerste lid, onderdeel h WBRV 1970
Besluit: artt. 5b en 5c Uitv.besl. BRV 1971
Geef een reactie