Advocaatkosten voor het voeren van een procedure van een dga in privé hebben geen rechtstreeks verband met de ondernemingsuitoefening van zijn B.V. De omzetbelasting die in rekening is gebracht op deze advocaatkosten is daarom niet aftrekbaar
Een B.V. dreef een groothandel in technische apparaten en toebehoren. Zij deed gedurende de jaren 2010-2014 aangiften omzetbelasting waarin zij verzocht om teruggaven omzetbelasting vanwege in rekening gebrachte advocaatkosten. Na een ingesteld boekenonderzoek was de inspecteur tot de conclusie gekomen dat de B.V. een deel van de in aftrek gebrachte voorbelasting niet in aftrek had mogen brengen, omdat deze zagen op privékosten van de directeur-grootaandeelhouder (dga) zelf. In geschil is of de btw betrekking hebbende op de advocaatkosten voor de procedures in privé, aftrekbaar zijn. Hof Den Bosch leidt uit de overgelegde stukken af dat de gevoerde procedures en de daarvoor gemaakte advocaatkosten deels zien op de dga in privé. De dga nam de stelling in dat de kosten van de procedures in privé een causaal verband kende met de onderneming van de B.V. en daarom als ondernemingskosten van de B.V. aftrekbaar zijn. Zonder onderneming zijn er geen juridische procedures en daarom is ook de voorbelasting aftrekbaar volgens de dga. Bovendien zijn volgens de dga de in rekening gebrachte werkzaamheden voor privé slechts 5% van de kosten. Het hof oordeelt dat een deel van de kosten van de diensten van de advocaten niet ziet op procedures die in rechtstreeks en onmiddellijk verband staan met de onderneming van de B.V. Daarom is de voorbelasting op dat deel van de kosten niet aftrekbaar. Het hof volgt de rechtbank die oordeelde dat 30% van de advocaatkosten aan privé toerekenbaar was. Als de dga stelt dat slechts 5% van de advocaatkosten niet aftrekbaar is, moet hij dit nader onderbouwen. De enkele stelling dat de werkzaamheden van de advocaten voor de dga in privé niet meer hebben omvat dan enkel het kopiëren van de stukken uit de procedures van de B.V. is daarvoor onvoldoende. Het hof verklaart het hoger beroep van de B.V. ongegrond.
Wet: art. 2 Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Den Bosch 30 maart 2018 (gepubliceerd op 4 mei 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:1397
Geef een reactie