Sommige natuurlijke personen verrichten zowel in dienstbetrekking als via hun onderneming werkzaamheden. Onder voorwaarden kan de winst uit onderneming het loon uit dienstbetrekking absorberen. Dit is niet mogelijk als het loon een te groot aandeel van het arbeidsinkomen vormt.
Een actrice heeft in 2013 in het kader van verschillende overeenkomsten werkzaamheden verricht voor diverse organisaties. De Belastingdienst merkt twee van deze overeenkomsten aan als een arbeidsovereenkomst. Rechtbank Noord-Holland is het eens met deze kwalificatie. De arbeidsverhoudingen voldoen aan de voorwaarden voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking. Zo is onder meer sprake van een gezagsverhouding. Dat de vrouw als actrice een grote mate van vrijheid heeft bij de invulling van haar werkzaamheden, doet daar niets aan af. De actrice stelt dat als al sprake is van een dienstbetrekking, het desbetreffende loon tot de winst uit onderneming behoort op grond van de absorptietheorie. Voor absorptie is echter vereist dat een nauwe samenhang bestaat tussen de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking en de werkzaamheden verricht als ondernemer. Bovendien moeten de werkzaamheden in dienstbetrekking in het geheel van ondernemingsactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen. In deze situatie vormen de inkomsten uit de dienstbetrekking 62,32% van het totale bedrag aan inkomsten. Daarmee zijn de werkzaamheden – in ieder geval financieel gezien – niet van ondergeschikte betekenis. Pas bij een aandeel van 10% of minder zijn de looninkomsten bijkomstig. De rechtbank verklaart het beroep van de vrouw ongegrond.
Wet: art. 2.14, 3.1 en 3.8 Wet IB 2001 en art. 7:610 BW
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 23 oktober 2018 (gepubliceerd 1 november 2018), ECLI:NL:RBNHO:2018:8845
Geef een reactie