Het prijsgeven van een pensioenaanspraak leidt er in de regel toe dat de waarde van de pensioenaanspraak tot het loon wordt gerekend. Kenmerkend voor prijsgeven is dat een aanspraak komt te vervallen. Zijn partijen nog in onderhandeling, waarbij de hoogte van de aanspraak nog nadrukkelijk een geschilpunt is, dan kan men nog niet zeggen dat van een prijsgeven van de aanspraak sprake is.
Een vennootschap heeft aan haar directeur pensioenafspraken toegekend. Het pensioen, opgebouwd in de jaren 1970 tot 2000, het jaar waarin de directeur uit dienst trad, was ondergebracht bij een beheer-B.V. Tot eind 2002 was de (gewezen) directeur aandeelhouder van die beheer-B.V. Nadien zijn de aandelen overgenomen door andere vennootschappen binnen het concern. In de pensioenbrief van december 1989 was aan de directeur een pensioentoezegging gedaan voor een ouderdomspensioen ingaande op 62-jarige leeftijd, met de toezegging het pensioen zoveel mogelijk worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Vanaf april 2011, toen hij 62 jaar werd, tot november 2011 kreeg de directeur in ruste die inmiddels was verhuisd naar de Verenigde Arabische Emiraten pensioen uitgekeerd van beheer-B.V. Op zijn verzoek werden de bij beheer-B.V ondergebrachte pensioenverplichting overgedragen aan een beleggings-B.V, waarvan hij 100%-aandeelhouder is. Bij die overdracht, die uiteindelijk in april 2012 plaatsvond, werd een waarde overgedragen van ruim € 390.000. Bij het vaststellen van die som was geen rekening gehouden met indexatie. Eind juli 2015 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffing 2011 opgelegd op basis van een overdrachtswaarde van ruim € 560.000. Volgens de inspecteur was er sprake van een prijsgeven dan wel niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van aanspraken. Zo'n situatie leidt tot belastingheffing.
Aanspraak nog niet prijsgegeven
In hoger beroep gaat het om de vraag of de ex-directeur had afgezien van indexatie of niet. Uit hetgeen wordt gesteld blijkt volgens Hof Den Haag geenszins dat door de ex-directeur werd afgezien van indexatie. Uit het relaas van de onderhandeling rondom de waardeoverdracht blijkt dat hij aanspraak maakte op een hogere overdrachtswaarde waarbij rekening zou worden gehouden met na-indexatie van het pensioen. Ten tijde van het stopzetten van de uitkeringen op 1 november 2011 was derhalve geenszins komen vast te staan dat hij de aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. De omstandigheid dat bij de reeds gedane uitkeringen (nog) geen rekening met na-indexatie was gehouden, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor hetgeen in 2011 na het stopzetten van de uitkeringen is gebeurd. Ook uit de onderhandelingen eind 2011 tussen de ex-directeur en de inspecteur over de waardeoverdracht blijkt nog niet dat hij toen zijn aanspraak op na-indexatie had prijsgegeven. Pas met de overdracht van de aanspraken in 2012 is komen vast te staan dat de aanspraak op na-indexatie is vervallen. De inspecteur had dus niet aannemelijk gemaakt dat al in 2011 reeds sprake was van het prijsgeven dan wel het niet voor verwezenlijking vatbaar zijn van pensioenaanspraken.
Wet: art. 19b lid 1 c Wet LB 1964
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 1 augustus 2018 (gepubliceerd 15 augustus 2018) ECLI:NL:GHDHA:2018:1971
Geef een reactie