Als de eigenaar van een onroerende zaak, die geen woning is, deze goed onderhoudt, heeft dit ook als gevolg dat hij de levensduur van de zaak verlengt. De gemeente hoeft dan de lage geschatte restwaarde niet te nemen als WOZ-waarde.
De hoofdregel is dat de WOZ-waarde gelijk moet zijn aan de prijs die de meestbiedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding (waarde in het economische verkeer. Maar voor zover een onroerende zaak niet dient als woning, moet de gemeente de WOZ-waarde stellen op de vervangingswaarde als deze hoger is dan de waarde in het economische verkeer. Bij de berekening van de vervangingswaarde moet men om te beginnen rekening houden met de aard en de bestemming van de onroerende zaak. Daarnaast moet men de technische en functionele veroudering van de opstal in acht nemen, die is opgetreden sinds het ontstaan van de zaak. De invloed van latere wijzigingen worden daarbij ook meegenomen.
Renovatie niet nodig
In een zaak voor Rechtbank Rotterdam vond de eigenares van een verzorgingstehuis dat de gemeente de WOZ-waarde moest stellen op de restwaarde, omdat de oorspronkelijke gebruiksduur van vijftien jaar was verstreken. Maar de rechtbank constateert dat het gebouw goed is onderhouden en voldoet aan de wensen van de gebruikers. Er zijn evenmin renovatieplannen. De eigenares stelt dat alleen bij ingrijpende renovatie sprake kan zijn van een verlenging van de levensduur. Maar de rechtbank verwerpt dit standpunt omdat de praktijk anders leert. De rechtbank oordeelt dat de gemeente terecht is uitgegaan van een verlenging van de levensduur van vijf jaar. Dit betekent dat zij de WOZ-waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Wet: art. 17, tweede en derde lid, Wet WOZ
Regeling: art. 4, tweede lid Uitv.reg. instructie WOZ
Meer informatie: Rechtbank Rotterdam 25 oktober 2018 (gepubliceerd 26 november 2018), ECLI:NL:RBROT:2018:8805
Geef een reactie