In de praktijk ontstaan er weleens geschillen over wie gerechtigd is tot een erfenis. Zo’n geschil is onder meer op te lossen doordat een of meer partijen hun aanspraak opgeven in ruil voor een vergoeding. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat zo’n vergoeding in principe is belast met erfbelasting.
Een man had in zijn testament zijn toenmalige niet-geregistreerde partner benoemd als enig erfgenaam. In het geval hij tegelijk met of na deze partner zou overlijden, zou een stichting de enige erfgenaam zijn. Tegen de tijd dat de man kwam te overlijden, woonde hij niet meer samen met de in het testament genoemde partner. Tussen de stichting, een halfbroer en twee halfzussen van de erflater ontstond een geschil over hoe zij het testament moesten uitleggen. Zij meenden dat de ex-partner geen erfgename meer was. Maar omdat deze ex-partner nog leefde zou de stichting misschien evenmin (enig) erfgenaam zijn. Uiteindelijk sloten de stichting, de halfbroer en de halfzussen een vaststellingsovereenkomst (VSO). De familieleden erkenden de stichting als enig erfgenaam en de stichting betaalde de halfbroer en de halfzussen ieder ruim € 40.000 uit. Vervolgens ontstaat een nieuw geschil, maar nu met de fiscus.
Betalingen stichtingen
De vraag is of de familieleden van de erflater erfbelasting zijn verschuldigd over de betalingen van de stichting. De rechtbank oordeelt als volgt. In het geval van een betwiste aanspraak die wordt prijsgegeven tegen een geldsom, is sprake van een verkrijging uit erfrecht voor de toepassing van de Successiewet 1956. De betalingen van de stichting zijn dus uit erfrecht verkregen, zodat de halfbroer en de halfzussen daarover erfbelasting moeten betalen.
Wet: art. 1, eerste lid, onderdeel 1° SW 1956
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 mei 2018 (gepubliceerd 29 november 2018), ECLI:NL:RBZWB:2018:3329
Geef een reactie