Voldoet een auto niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, dan kan de autohandelaar soms dit gebrek herstellen. Maar als de auto een kap heeft die te laag is, is dit een gebrek dat niet valt te herstellen.
Als een ondernemer een bestelauto in voldoende mate gebruikt voor zijn onderneming, geldt voor die auto een vrijstelling van bpm. Een auto kwalificeert pas als een bestelauto voor de bpm als zij voldoet aan de inrichtingseisen. Als de fiscus bij een controle merkt dat de auto op bepaalde punten niet voldoet aan de inrichtingseisen, krijgt de kentekenhouder onder voorwaarden de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. Een van de voorwaarden is dat de laadruimte voldoet aan de fiscale maten. In een situatie voor Hof Amsterdam had een auto op het moment van controle een kap die 20 cm te laag was. Daardoor voldeed de auto niet aan de inrichtingseisen.
Geen beroep op herstelbeleid mogelijk
De kentekenhouder stelde dat hij de overkapping van de laadbak had laten verwijderen. Hij had de overkapping vervolgens omgebouwd tot een op maat gebouwde container. Deze container was in de laadbak van de auto geplaatst en werd als lading vervoerd. Optisch gezien was er geen verschil tussen deze situatie en de situatie van controle. Maar de situatie op het moment van de controle leidt tot bpm-heffing en de huidige situatie niet. Deze stelling kan de kentekenhouder echter niet baten. De inrichtingseisen zijn streng, maar gelden voor iedereen. Daardoor is volgens het hof geen sprake van willekeur. En dat de man het gebrek in de inrichtingseisen had hersteld, is evenmin relevant. Doordat de kap te laag was, was de laadruimte te klein. In dat geval kan men geen beroep doen op het herstelbeleid.
Wet: art. 3, derde lid en 13a Wet bpm 1992
Besluit: paragraaf 12.1 Kaderbesluit bpm (BLKB2015/1382M)
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 11 oktober 2018 (gepubliceerd 24 oktober 2018), ECLI:NL:GHAMS:2018:3816
Geef een reactie