De Hoge Raad beslist dat navordering van successierecht (erfbelasting) over vóór 1985 geërfd buitenlands vermogen niet meer mogelijk is. Met een commentaar van mr. Wouter Verstijnen.
Een weduwe erfde (samen met haar kinderen) in 1982 vermogen van haar echtgenoot. Zij informeerde de inspecteur in 2012 dat de erfenis buitenlands vermogen bevatte dat niet in de aangifte successierecht was opgenomen. De inspecteur legde een navorderingsaanslag successierecht op. In geschil was of de inspecteur kon navorderen. Het hof beantwoordde deze vraag ontkennend. Een wetswijziging in 1991 had tot gevolg dat het tot 1 januari 1985 geldende navorderingsregime van vijf jaar na ontdekking door de inspecteur van het buitenlandse vermogen, niet meer van toepassing is op erfenissen van vóór 1985, aldus het hof. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman oordeelde eveneens dat navordering niet meer mogelijk is. Zie ‘Geen navordering meer over geërfd buitenlands vermogen’. Er is sprake van verjaring: een in werking getreden wettelijke bepaling heeft in beginsel onmiddellijke werking. Wanneer de wetgever eerbiedigende werking had willen opnemen voor een eerdere regeling voor navordering, had dit expliciet in het overgangsrecht vermeld moeten worden, volgens de A-G. De Hoge Raad volgt het advies van de A-G en verklaart het beroep van de staatssecretaris ongegrond.
Reactie mr. Wouter Verstijnen
Taxence vroeg Wouter Verstijnen, werkzaam bij Zantboer & Partners en docent aan de Erasmus School of Law om een reactie.
'Met dit arrest bepaalt de Hoge Raad definitief dat de onbeperkte navorderingstermijn in de erfbelasting zoals deze geldt per 1 januari 2012 geen terugwerkende kracht kent. De Hoge Raad sluit aan bij de conclusie van A-G IJzerman van 21 december 2017, nr. 17/00649. Voor gevallen waarin het overlijden vóór 1985 heeft plaatsgevonden, is bij de introductie van de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar met ingang van 8 juni 1991 niet voorzien in overgangsrecht. Bij gebreke van dit overgangsrecht gold voor belanghebbende de navorderingstermijn van 12 jaar. Deze termijn was voor belanghebbende op 1 januari 2012 reeds verstreken waardoor belanghebbende in een gelijke positie verkeert als in het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2017, nr. 16/03506. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat een vervallen navorderingstermijn niet herleeft. Vanuit het perspectief van rechtszekerheid en zorgvuldigheid is dit naar mijn mening de juiste uitkomst.'
Binnenkort is het uitgebreide commentaar van Wouter Verstijnen te lezen in het NTFR. Nog geen abonnee? Klik dan hier om 3 maanden kennis te maken met NTFR.
Wet: Art. 66 SW 1956
De Hoge Raad heeft op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een aantal zaken:
ECLI:NL:HR:2018:260, ECLI:NL:HR:2018:261, ECLI:NL:HR:2018:262, ECLI:NL:HR:2018:263
Geef een reactie