Verlaagt de inspecteur een gewone aanslag erfbelasting, maar laat hij de tegelijkertijd opgelegde conserverende aanslag vanwege de verkrijging van ondernemingsvermogen in stand? Dan kan de inspecteur ook na afloop van de vijfjaarstermijn de conserverende aanslag verhogen op basis van een vaststellingsovereenkomst, mits bij de totstandkoming de gemachtigde voldoende deskundig was.
Een erfgename was gerechtigd tot de nalatenschap van haar tante. Tot die nalatenschap behoorden alle aandelen in een B.V. Voor de erfrechtelijke verkrijging deed de erfgename een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet zoals die gold in 2009. Volgens de erfgename zou de volledige verkrijging onder de BOR vallen. De inspecteur legde echter een gewone aanslag op en een conserverende aanslag in plaats van alleen een conserverende aanslag. Rechtbank Breda heeft na beroep de gewone aanslag verminderd, omdat een groter deel van het vermogen kwalificeerde als ondernemingsvermogen. Vervolgens had de inspecteur aan de erfgename een conserverende navorderingsaanslag opgelegd.
In geschil is of de inspecteur de conserverende aanslag nog kon opleggen nadat de navorderingstermijn was verstreken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep terecht is ingesteld. Volgens de Hoge Raad heeft het hof onderkend dat de opgelegde gewone aanslag en conserverende aanslag onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden. In hoger beroep heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een redelijke uitleg van hetgeen partijen buiten de navorderingstermijn overeen zijn gekomen, met zich brengt dat beide partijen hadden moeten begrijpen dat een vermindering van de gewone aanslag tot verhoging van de conserverende aanslag zou leiden. Het hof had volgens de Hoge Raad echter in moeten gaan op de stelling van de inspecteur dat de gemachtigde voldoende deskundig was om een dergelijke, buiten de navorderingstermijn vallende, afspraak te kunnen maken. Ook het standpunt van het hof dat aan een inspecteur qua professionaliteit hogere eisen kunnen en moeten worden gesteld dan aan een gemachtigde die namens een belastingplichtige optreedt, wordt verworpen. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling in hoger beroep.
In dezelfde zin: Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3229
Wet: Art. 37, 52 en 66 SW 1956 (tekst 2009) en art. 16 AWR
Meer informatie: Hoge Raad 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3230
Geef een reactie